ECLI:NL:RVS:2015:3795

Raad van State

Datum uitspraak
1 december 2015
Publicatiedatum
9 december 2015
Zaaknummer
201503442/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel en weigering regulier verblijf met terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Raad van State op 1 december 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen de beslissing van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris had op 6 november 2014 de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 3 september 2010. Tevens was de vreemdeling ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en uitstel van vertrek geweigerd. De rechtbank Den Haag had op 27 maart 2015 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde.

De Raad van State overwoog dat de grieven van de vreemdeling, met uitzondering van één, niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank konden leiden. De vreemdeling had echter in grief 3 aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de staatssecretaris zich op goede gronden had gebaseerd op een ambtsbericht over de situatie in Ivoorkust. De vreemdeling betwistte de juistheid van het ambtsbericht en voerde aan dat er concrete aanknopingspunten waren voor twijfel aan de juistheid ervan.

De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte het ambtsbericht had gebruikt om de vreemdeling ongeloofwaardig te verklaren. De rechtbank had niet onderkend dat de vreemdeling relevante informatie had aangedragen die de juistheid van het ambtsbericht in twijfel trok. De Raad verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond. Het besluit van de staatssecretaris werd vernietigd en de staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

201503442/1/V3.
Datum uitspraak: 1 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 27 maart 2015 in zaak nr. 14/27365 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2014 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 3 september 2010, alsmede geweigerd om hem ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en uitstel van vertrek krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) te verlenen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 27 maart 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Spel, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Hetgeen als grieven 1, 2, 4 en 5 is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. In grief 3 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich op basis van het Algemeen ambtsbericht Ivoorkust van december 2009 (hierna: het ambtsbericht) op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat er in september 2009 een avondklok van kracht was in Abidjan en dat hij daarom heeft kunnen twijfelen aan de verklaringen van de vreemdeling over zijn ontsnapping uit handen van Ivoriaanse militairen en de gebeurtenissen daarna. Volgens de vreemdeling heeft de rechtbank niet onderkend dat hij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het ambtsbericht heeft aangevoerd. Uit de door hem overgelegde verklaring van een correspondent van persbureau Reuters in Ivoorkust van 5 maart 2015 en het bericht van Vluchtelingenwerk van 22 januari 2015, dat de rechtbank ten onrechte niet bij haar beoordeling betrokken heeft, blijkt immers dat er in september 2009 geen avondklok van kracht was in Abidjan, aldus de vreemdeling.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 19 juli 2013 in zaak nr. 201210597/1/V1), kan een ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken omtrent de situatie in een land worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan de staatssecretaris ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient het op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding - voor zover mogelijk en verantwoord - van de bronnen, waaraan deze informatie is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag de staatssecretaris bij de besluitvorming in asielzaken van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
2.2. Volgens het ambtsbericht, dat ziet op de periode van februari tot en met december 2009, gold voor Abidjan een avondklok. Tussen middernacht en vijf uur in de ochtend gold een in- en uitreisverbod voor burgers die deze stad wilden bezoeken. Uit de bronvermelding blijkt dat deze informatie is gebaseerd op het US Department of State 2008 Human Rights Report: Cote d'Ivoire van 25 februari 2009 (hierna: het Human Rights Report), het US Department of State International Religious Freedom Report 2009: Cote d'Ivoire van 26 oktober 2009 (hierna: het Religious Freedom Report) en het Human Rights Watch World Report 2009, Country Summary - Côte d’Ivoire van 14 januari 2009 (hierna: het HRW World Report).
Zoals Vluchtelingenwerk in het door de vreemdeling in beroep ingeroepen en ten onrechte door de rechtbank niet bij haar beoordeling betrokken bericht van 22 januari 2015 terecht heeft opgemerkt, wordt noch in het Religious Freedom Report noch in het HRW World Report melding gemaakt van het bestaan van een avondklok in Abidjan. In het Human Rights Report wordt wel het bestaan van een avondklok gemeld. Dit document is evenwel gepubliceerd op 25 februari 2009 en ziet niet op de in deze zaak relevante periode. Reeds gelet hierop zijn er concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het ambtsbericht, voor zover het betreft het bestaan van een avondklok in Abidjan in september 2009. De staatssecretaris heeft zijn standpunt in het besluit van 6 november 2014, dat de vreemdeling ongeloofwaardig heeft verklaard over zijn ontsnapping uit handen van Ivoriaanse militairen en de gebeurtenissen in de daarop volgende nacht omdat toen een avondklok gold, dan ook ten onrechte gebaseerd op het ambtsbericht.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren en het besluit van 6 november 2014 wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb vernietigen.
4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 27 maart 2015 in zaak nr. 14/27365;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 6 november 2014, V-nummer [nummer];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.470,00 (zegge: veertienhonderdzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Dijken, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van Dijken
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2015
595.