201506576/1/V3.
Datum uitspraak: 30 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 21 juli 2015 in zaak nr. 15/7735 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2015 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 juli 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.M. Tang, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank is blijkens haar overwegingen van oordeel dat het beroep voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk is en het beroep voor het overige ongegrond. Niettemin heeft zij onder het kopje 'Beslissing' het beroep ongegrond verklaard. Hoewel de beslissing van de rechtbank dus niet in overeenstemming is met haar overwegingen, ziet de Afdeling daarin geen aanleiding de aangevallen uitspraak ambtshalve te vernietigen. Daartoe is het volgende redengevend.
2. Onder verwijzing naar de uitspraken van 1 oktober 2014 in zaak nr. 201406939/1/V3 en van 21 augustus 2015 in zaak nr. 201505575/1/V3 overweegt de Afdeling dat de vreemdeling terecht klaagt dat hij in weerwil van zijn terugkeer naar Albanië belang had bij een inhoudelijke beoordeling van het door hem ingestelde beroep voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
De klacht is terecht voorgedragen. Zij kan evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. De rechtbank heeft namelijk het beroep onder het kopje 'Beslissing' gelet op het volgende terecht ongegrond verklaard.
3. De vreemdeling heeft in beroep betoogd dat de staatssecretaris hem ten onrechte geen termijn voor vrijwillig vertrek heeft gegund. Deze beroepsgrond faalt, reeds nu de vreemdeling deze niet nader heeft toegelicht. Het beroep voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit is ongegrond.
4. Hetgeen de vreemdeling in het hogerberoepschrift heeft aangevoerd over het oordeel van de rechtbank inzake het inreisverbod leidt evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
5. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust. Nu hieruit volgt dat zich geen van de in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb opgenomen omstandigheden voordoen op grond waarvan een veroordeling tot vergoeding van geleden schade kan worden uitgesproken, zal het verzoek van de vreemdeling daartoe reeds daarom worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, griffier.
w.g. Verheij w.g. Waasdorp
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2015
714.