ECLI:NL:RVS:2015:3789

Raad van State

Datum uitspraak
30 november 2015
Publicatiedatum
9 december 2015
Zaaknummer
201504634/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • A.B.M. Hent
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag uitstel uitzetting vreemdeling op basis van medische omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 12 mei 2015 een eerdere afwijzing van een aanvraag door een vreemdeling om zijn uitzetting achterwege te laten, had vernietigd. De vreemdeling had een aanvraag ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij hij stelde dat zijn uitzetting medische problemen zou veroorzaken. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd dat er in Rusland adequate medische zorg beschikbaar was voor de vreemdeling, die lijdt aan een posttraumatische stressstoornis en doofheid. De staatssecretaris ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de medische zorg in Rusland niet toereikend was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris zich voldoende had vergewist van de medische zorg in Rusland en dat de rechtbank niet als medisch deskundige had mogen oordelen over de adequaatheid van de zorg.

Uitspraak

201504634/1/V1.
Datum uitspraak: 30 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 12 mei 2015 in zaak nr. 14/5354 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 17 februari 2014 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 mei 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. U. Koopmans, advocaat te Haarlem, (hierna: de gemachtigde) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De staatssecretaris heeft aan het besluit het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) van 14 juni 2013 en de BMA-nota's van 2 oktober 2013 en 10 februari 2014 ten grondslag gelegd.
2. In het BMA-advies van 14 juni 2013 staat, voor zover thans van belang, het volgende. Antwoord 1b vermeldt als aard van de klachten dat de vreemdeling lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (hierna: ptss), waarbij een psychose niet wordt uitgesloten, en bilaterale prelinguale doofheid, die aanzienlijke communicatieve problemen meebrengt, hij bekend is met een alcoholverslaving en begin 2012 een suïcidepoging zou hebben gedaan als reactie op de afwijzing van zijn asielaanvraag. Als aard van de behandeling vermeldt antwoord 2b dat de vreemdeling één keer per vier tot zes weken een gesprek heeft met een psychiater, maar de behandeling wordt gehinderd doordat hij doof is. Antwoord 2c vermeldt dat geen termijn is te geven wanneer de behandeling van de psychische klachten zal zijn afgerond en er weinig verbetering is te verwachten wegens de communicatieproblemen door de doofheid van de vreemdeling, die de behandeling belemmeren. Het is volgens antwoord 3, gezien de ernstige klachten, de complicatie van de doofheid, de impulsdoorbraken en de alcoholverslaving, niet uitgesloten dat het uitblijven van de in antwoord 2b genoemde behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Antwoord 4b schrijft als reisvereisten voor dat de vreemdeling tijdens en direct na de reis dient te worden begeleid door een sociaalpsychiatrisch verpleegkundige en hij een schriftelijke medische overdracht mee moet nemen voor zijn toekomstige behandelaar. Volgens de antwoorden 5a en 5b is behandeling in algemeen medisch-technische zin voor de medische klachten van de vreemdeling in Rusland aanwezig, te weten poliklinische en klinische behandeling door een psychiater en een internist in het Psychiatric Hospital te Moskou en behandeling door een huisarts in Policlinic number 3 te Moskou.
De BMA-nota van 2 oktober 2013 vermeldt ter toelichting op de antwoorden 5a en 5b van het BMA-advies van 14 juni 2013 dat de daarin genoemde behandeling voldoende is ter voorkoming van een medische noodsituatie en dat een aanwijzing daarvoor is dat de vreemdeling sinds februari 2012 voor zijn psychische klachten wordt behandeld door een niet in doven/slechthorenden gespecialiseerde GGZ-instelling, hij enkele maanden daaraan voorafgaand een suïcidepoging zou hebben gedaan en dit zich sinds de start van deze behandeling niet meer heeft voorgedaan.
De BMA-nota van 10 februari 2014 vermeldt in reactie op door de gemachtigde ingebrachte medische informatie dat de BMA-nota van 2 oktober 2013 gehandhaafd kan blijven.
Naar aanleiding van het tegen het besluit ingestelde beroep heeft de staatssecretaris het BMA gevraagd een nieuw advies over de vreemdeling uit te brengen. Dit is het BMA-advies van 22 december 2014.
In het BMA-advies van 22 december 2014 staat, voor zover thans van belang, het volgende. Antwoord 1b vermeldt dat de vreemdeling sinds 3 juli 2014 bij een GGZ-instelling voor doven en slechthorenden in behandeling is en sinds ongeveer twee maanden verblijft op de intensief begeleide opvang voor bewoners die niet zelfstandig in een asielzoekerscentrum kunnen wonen. Antwoord 2b vermeldt dat de vreemdeling sinds 7 augustus 2014 deelneemt aan een programma voor anderstaligen en hij twee keer per week taalles - Nederlands schrijven en lezen en Nederlandse gebarentaal - volgt, zodat hij leert te communiceren en voldoende in staat is om de volledige behandeling voor ptss-klachten te volgen, de behandeling van de ptss inmiddels is begonnen en hij een training sociale vaardigheden volgt. Antwoord 2c vermeldt dat de behandeling van de psychische klachten van de vreemdeling meer dan een jaar zal duren, omdat hij op communicatiegebied veel moet leren, aangezien hij nooit onderwijs heeft gevolgd en hij ook in zijn moedertaal analfabeet is voor geschreven en gebarentaal. Antwoord 3 vermeldt dat, gezien het problematische alcoholgebruik en de communicatieproblemen van de vreemdeling, het niet is uit te sluiten dat het uitblijven van de in antwoord 2b genoemde behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Antwoord 4a schrijft als reisvereisten voor dat de vreemdeling tijdens de reis dient te worden begeleid door een sociaalpsychiatrisch verpleegkundige, vanwege zijn communicatieproblemen die mogelijk kunnen leiden tot een impulsdoorbraak/agressie onder spanning van de reis, en hij direct na de reis dient te worden overgedragen aan een mantelzorger die hem kan helpen contact te leggen met behandelaars in Rusland, nu hij ook in het Russisch beperkt is in zijn communicatie. Volgens de antwoorden 5a en 5b is behandeling in algemeen medisch-technische zin voor de medische klachten van de vreemdeling in Rusland aanwezig, te weten behandeling door een psycholoog en psychiater in het Moscow Psychiatric Hospital nr. 1 named after Alekseev te Moskou, behandeling door een internist en KNO-arts in het European Medical Centre te Moskou, behandeling/begeleiding van doven in het Moscow Centre of ENT te Moskou en het leren van gebarentaal door het Centre for education of deaf people and sign language te Moskou.
3. De rechtbank heeft overwogen dat het besluit in strijd is met de artikelen 3:9 en 3:46 van de Awb, omdat, nu antwoord 3 van het BMA-advies van 22 december 2014 vermeldt dat niet valt uit te sluiten dat - onder meer gezien de communicatieproblemen - het uitblijven van behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, de conclusie dat er behandelmogelijkheden zijn ter voorkoming daarvan onvoldoende is onderbouwd met de verwijzing naar de beschikbaarheid van algemene zorg. De rechtbank heeft voorts overwogen dat in de BMA-adviezen en -nota's tot uiting komt dat de communicatieproblemen van de vreemdeling het hoofd moet worden geboden, maar dat niet voldoende is ingegaan op de gevolgen voor de vreemdeling ingeval zijn communicatieve ontwikkeling wordt stopgezet. Volgens de rechtbank valt niet uit te sluiten dat het uitblijven van behandeling, waaronder het leren communiceren tot de vreemdeling voldoende in staat is om een volledige behandeling voor ptss te volgen, zal kunnen leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, hetgeen de vraag oproept wat het voor hem betekent als zijn huidige behandeling wordt gestaakt, welke vraag door het BMA niet is beantwoord.
4. De grieven zijn gericht tegen de onder 3 weergegeven overwegingen. De staatssecretaris voert onder meer aan dat de rechtbank heeft miskend dat de vraag naar het staken van de huidige behandeling van de vreemdeling is beantwoord in de antwoorden 2b en 3 van het BMA-advies van 22 december 2014 en antwoord 2b van het BMA-advies van 14 juni 2013. De staatssecretaris betoogt voorts onder meer dat de rechtbank heeft miskend dat het er niet om gaat of de behandeling van de vreemdeling in Rusland efficiënt is of volledig overeenkomt met die in Nederland, maar of de aldaar aanwezige behandelmogelijkheden toereikend zijn om een medische noodsituatie te voorkomen. Dat dit - ook in een niet in doven/slechthorenden gespecialiseerde instelling - het geval is, wordt volgens de staatssecretaris voldoende toegelicht in antwoord 5 van het BMA-advies van 14 juni 2013 en in de BMA-nota van 2 oktober 2013. De rechtbank heeft hierover volgens hem als niet medisch deskundige ten onrechte een eigen oordeel gegeven. De staatssecretaris wijst er daarbij op dat omdat de vreemdeling sinds 3 juli 2014 wel wordt behandeld in een GGZ-instelling voor doven/slechthorenden, dit aspect in het BMA-advies van 22 december 2014 in antwoord 5 tevens is beoordeeld. Uit de in de BMA-adviezen en -nota's gegeven antwoorden, in onderlinge samenhang bezien, blijkt volgens de staatssecretaris dat het BMA rekening heeft gehouden met de communicatieve aspecten. Hij wijst er daarbij op dat in de brief van de behandelend psychiater van de vreemdeling van 14 januari 2015 niet is gesteld dat training van de communicatie bij de vreemdeling vooraf aan of samen met de behandeling moet gaan en dat geen contra-expertise is uitgebracht.
4.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 13 oktober 2010 in zaak nr. 201001245/1/V1) strekt, indien en voor zover de staatssecretaris een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, de door de rechtbank te verrichten toetsing, indien de desbetreffende vreemdeling geen contra-expertise overlegt, niet verder dan dat zij naar aanleiding van een daartoe strekkende beroepsgrond beoordeelt of de staatssecretaris zich ingevolge artikel 3:2 van de Awb ervan heeft vergewist dat dit advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
4.2. De staatssecretaris voert terecht aan dat de vraag naar het staken van de huidige behandeling van de vreemdeling - onder meer - is beantwoord in de antwoorden 2b en 3 van het BMA-advies van 22 december 2014 en de antwoorden 2b en 3 van het BMA-advies van 14 juni 2013. Voorts voert hij terecht aan dat uit de in voormelde BMA-adviezen en -nota's gegeven antwoorden, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat de communicatieve aspecten kenbaar bij de advisering van het BMA zijn betrokken. De enkele omstandigheid dat de behandelmethoden in Rusland mogelijk anders zijn, betekent, zoals de staatssecretaris terecht betoogt, niet dat de medische behandeling niet voorhanden is (vergelijk onder meer de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2007 in zaak nr. 200607802/1). De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris in dit kader terecht heeft gewezen op de toelichting in de BMA-nota van 2 oktober 2013, waaruit volgt dat ook behandeling door een niet in doven/slechthorenden gespecialiseerde instelling toereikend is ter voorkoming van een medische noodsituatie op korte termijn. Nu voorts geen contra-expertise is uitgebracht en uit de brief van de behandelaar van 14 januari 2015 niet blijkt dat het BMA van een onjuiste diagnose of onjuiste feiten en omstandigheden is uitgegaan, moet worden geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte als niet medisch deskundige heeft geoordeeld dat het niet valt uit te sluiten dat het uitblijven van behandeling, waaronder het leren communiceren tot de vreemdeling voldoende in staat is om een volledige behandeling voor zijn ptss te volgen, zal kunnen leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. De rechtbank heeft, gezien het vorenstaande, niet onderkend dat voormelde BMA-adviezen en -nota's voldoende zorgvuldig, inzichtelijk en concludent zijn, zodat het besluit niet in strijd is met de artikelen 3:9 en 3:46 van de Awb.
De grief slaagt.
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit toetsen in het licht van de daartegen door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden, voor zover deze nog bespreking behoeven.
6. De vreemdeling heeft in beroep aangevoerd dat het Moscow Psychiatric Hospital te Moskou voor hem niet toegankelijk is omdat hij geen geregistreerd burger van Moskou is. De staatssecretaris heeft zich ter zitting bij de rechtbank op het standpunt gesteld dat de vreemdeling zich kan inschrijven. Nu de vreemdeling dit niet heeft weersproken, faalt de beroepsgrond reeds hierom.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 12 mei 2015 in zaak nr. 14/5354;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. De Vink
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2015
154.