ECLI:NL:RVS:2015:3785

Raad van State

Datum uitspraak
9 december 2015
Publicatiedatum
9 december 2015
Zaaknummer
201502553/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • A.B.M. Hent
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek door burgemeester van Steenwijkerland met betrekking tot coffeeshop

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de afwijzing van een handhavingsverzoek door de burgemeester van Steenwijkerland. Het handhavingsverzoek, ingediend op 4 februari 2014, betreft de gedoogvoorwaarden van een coffeeshop. De burgemeester heeft het verzoek op 31 maart 2014 afgewezen en dit besluit is later door de rechtbank Overijssel in een uitspraak van 18 februari 2015 bevestigd. Appellanten zijn van mening dat de burgemeester ten onrechte het verzoek heeft afgewezen en dat de rechtbank de afwijzing onterecht heeft bekrachtigd. Ze stellen dat er wel degelijk overtredingen zijn en dat de burgemeester onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie rondom de coffeeshop.

Tijdens de zitting op 26 oktober 2015 is de zaak behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geconcludeerd dat de burgemeester niet voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen overtredingen zijn geconstateerd. De besluiten van de burgemeester bevatten geen informatie over wanneer controles hebben plaatsgevonden en er zijn geen verslagen van deze controles overgelegd. Dit leidt tot de conclusie dat de afwijzing van het handhavingsverzoek niet deugdelijk is gemotiveerd en in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht.

De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de burgemeester van 3 oktober 2014 vernietigd. De burgemeester is opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij hij rekening moet houden met de overwegingen van de Afdeling. Tevens is de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellanten en het griffierecht.

Uitspraak

201502553/1/A3.
Datum uitspraak: 9 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A], gevestigd te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, [appellant B], [appellant C] en [appellant D], allen wonend te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland (hierna gezamenlijk: [appellante] e.a.),
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 18 februari 2015 in zaak nr. 14/2884 in het geding tussen:
[appellante] e.a.
en
de burgemeester van Steenwijkerland.
Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2014 heeft de burgemeester een door [appellante] e.a. ingediend handhavingsverzoek betreffende [coffeeshop] afgewezen.
Bij besluit van 3 oktober 2014 heeft de burgemeester het door [appellante] e.a. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 februari 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] e.a. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante] e.a. hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2015, waar [appellant D], bijgestaan door mr. F. Postma, advocaat te Leeuwarden, en vergezeld door A. Kuisten, en de burgemeester, vertegenwoordigd door G. Holtjer en N. Kocić, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] e.a. hebben, voor zover hier van belang, bij brief van 4 februari 2014 de burgemeester verzocht om handhaving van de gedoogvoorwaarden 3, 15 en 16, die zijn verbonden aan de op 12 november 2012 aan de coffeeshop afgegeven gedoogverklaring. Zij stellen dat de achterdeur van de coffeeshop wordt gebruikt, dat de coffeeshop overlast veroorzaakt en dat in de coffeeshop maaltijden worden geserveerd.
2. [appellante] e.a. betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester het verzoek om handhaving in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Daartoe voeren zij aan dat het besluit van 3 oktober 2014 onvoldoende is gemotiveerd, nu daaruit niet blijkt dat de burgemeester onderzoek heeft verricht. De burgemeester heeft geen concrete bevindingen met datum en tijd van controles overgelegd. Voorts kan hun niet worden verweten dat zij geen bewijs hebben overgelegd, nu de burgemeester hun om veiligheidsredenen heeft geadviseerd geen foto’s of video-opnamen te maken.
2.1. In de besluiten van 31 maart 2014 en 3 oktober 2014 heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat geen overtredingen zijn geconstateerd. In de besluiten staat niet wanneer een controle heeft plaatsgevonden, evenmin heeft de burgemeester een verslag van een controle of een overzicht van uitgevoerde controles bijgevoegd.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 september 2004 in zaak nr. 200307659/1) moet het bestuursorgaan indien wordt verzocht om het toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen vaststellen of zich een overtreding voordoet ter zake waarvan hij bevoegd is handhavend op te treden. De burgemeester heeft in het besluit van 3 oktober 2014 niet gemotiveerd op welke wijze hij heeft vastgesteld dat zich geen overtreding voordoet, nu hij niet heeft vermeld wanneer een controle heeft plaatsgevonden en evenmin een verslag van een controle of een overzicht van uitgevoerde controles heeft bijgevoegd. Het besluit is daarom niet deugdelijk gemotiveerd en in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Het betoog slaagt.
2.2. Overigens overweegt de Afdeling dat ter zitting is gebleken dat onvoldoende duidelijk is hoe de burgemeester met klachten, meldingen en handhavingsverzoeken van omwonenden van de coffeeshop omgaat en op welke wijze deze kunnen worden ingediend.
3. Het hoger beroep is, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.1 is overwogen, gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 3 oktober 2014 van de burgemeester alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Ter zitting is namens de burgemeester gesteld dat, hoewel dat uit de besluiten van 31 maart 2014 en 3 oktober 2014 niet blijkt, naar aanleiding van het verzoek van 4 februari 2014 een controle heeft plaatsgevonden en dat daarvan een verslag is gemaakt. Bij de rechtbank, noch de Afdeling is het verslag overgelegd. De Afdeling ziet wegens de voormelde stelling van de burgemeester aanleiding te bepalen dat de burgemeester binnen zes weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit op bezwaar moet nemen, waarbij de burgemeester de inhoud van het verslag dient te betrekken.
4. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 18 februari 2015 in zaak nr. 14/2884;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de burgemeester van Steenwijkerland van 3 oktober 2014, kenmerk 1439-37-REO-C.D.;
V. draagt de burgemeester van Steenwijkerland op om binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
VI. veroordeelt de burgemeester van Steenwijkerland tot vergoeding van bij [appellante] e.a. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.033,28 (zegge: tweeduizend drieëndertig euro en achtentwintig cent), waarvan € 1.960,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VII. gelast dat de burgemeester van Steenwijkerland aan [appellante] e.a. het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 825,00 (zegge: achthonderdvijfentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Neuwahl
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2015
280-819.