ECLI:NL:RVS:2015:3775

Raad van State

Datum uitspraak
9 december 2015
Publicatiedatum
9 december 2015
Zaaknummer
201503790/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming in planschade door college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 31 maart 2015 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [appellant] had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in planschade, die door het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas op 4 oktober 2013 was afgewezen. Het college had deze afwijzing gebaseerd op een advies van mr. L.A. van Montfoort, waarin werd gesteld dat [appellant] niet in een planologisch nadeliger positie was komen te verkeren door het nieuwe bestemmingsplan "Herontwikkeling Pastoor Vullinghsplein Sevenum". De rechtbank oordeelde dat het college op dit advies mocht afgaan, wat [appellant] in hoger beroep aanvecht.

Tijdens de zitting op 8 oktober 2015 werd het onderzoek geschorst om het college de gelegenheid te geven nadere stukken in te dienen. Na indiening van deze stukken hebben partijen toestemming gegeven om een nadere zitting achterwege te laten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vervolgens de zaak beoordeeld.

De Afdeling overweegt dat voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade moet worden vastgesteld of de aanvrager door de wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college op het advies van Van Montfoort mocht afgaan. Hij stelt dat de planologische vergelijking niet correct is uitgevoerd en dat de nieuwe situatie leidt tot een intensivering van het gebruik van de gronden rondom zijn perceel, wat zijn woning in waarde heeft doen dalen.

De Afdeling concludeert dat [appellant] geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het advies van Van Montfoort heeft aangedragen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college het verzoek om tegemoetkoming in planschade terecht heeft afgewezen. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201503790/1/A2.
Datum uitspraak: 9 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Sevenum, gemeente Horst aan de Maas,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 31 maart 2015 in zaak nr. 14/2301 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas.
Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2013 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 17 juni 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.J.P. Baur, advocaat te Landgraaf, en vergezeld van [directeur] van de Johan van Oldenbarnevelt Stichting, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.J.M. Peeters, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onderzoek ter zitting geschorst teneinde het college in de gelegenheid te stellen een nader stuk in te dienen. Bij brief van 16 oktober 2015 heeft het college nadere stukken ingediend. Bij op 30 oktober, onderscheidenlijk op 3 november 2015 bij de Raad van State ingekomen brieven heeft [appellant] hierop gereageerd. Partijen hebben toestemming gegeven om een nadere zitting achterwege te laten, waarna de Afdeling met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb het onderzoek heeft gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
2. Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de desbetreffende wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Slechts ingeval realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan aanleiding bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken.
3. [appellant] is eigenaar van de woning op het adres [locatie] te Sevenum. Bij brief van 15 april 2013 heeft [appellant] het college verzocht hem een tegemoetkoming in door hem geleden planschade toe te kennen. Aan dit verzoek heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat hij als gevolg van het bestemmingsplan "Herontwikkeling Pastoor Vullinghsplein Sevenum" schade lijdt die bestaat uit verlies van privacy, uitzicht en zonlichttoetreding en een toename van hinder.
4. Aan het bij het besluit van 17 juni 2014 gehandhaafde besluit van 4 oktober 2013 heeft het college een advies van mr. L.A. van Montfoort van 25 september 2013 ten grondslag gelegd. Volgens dit advies is [appellant] als gevolg van het bestemmingsplan "Herontwikkeling Pastoor Vullinghsplein Sevenum" niet in een planologisch nadeliger positie komen te verkeren.
5. [appellant] komt in hoger beroep op tegen het oordeel van de rechtbank dat het college op het advies van Van Montfoort mocht afgaan, omdat hetgeen [appellant] heeft overgelegd en aangevoerd geen aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de deugdelijkheid van dit advies.
6. Indien uit een advies van een door een bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag dat bestuursorgaan volgens vaste jurisprudentie bij het nemen van een besluit op een verzoek om tegemoetkoming in planschade van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 augustus 2015 in zaak nr. 201408772/1/A2). De Afdeling zal hierna in het licht van het door [appellant] aangevoerde puntsgewijs beoordelen of het advies van Van Montfoort op de wijze als hiervoor bedoeld inzicht biedt in de feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat [appellant] als gevolg van het bestemmingsplan "Herontwikkeling Pastoor Vullinghsplein Sevenum" geen planschade heeft geleden.
7. [appellant] betoogt in de eerste plaats dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat Van Montfoort er bij de planologische vergelijking terecht van is uitgegaan dat onder het oude bestemmingsplan, "Kern Sevenum", op de gronden grenzend aan het perceel van [appellant] tot een hoogte van 15 m kon worden gebouwd. Omdat de maximale goothoogte onder het oude planologische regime op 6 tot 7 m was gesteld, is een bouwhoogte van 15 m volgens [appellant] zowel vanuit architectonisch als vanuit kostentechnisch oogpunt niet realistisch.
7.1. Onder het oude bestemmingsplan, "Kern Sevenum", was op de aan het perceel van [appellant] grenzende gronden een goothoogte van 6 tot 7 m toegestaan. De bouwhoogte was in het oude plan niet vastgesteld, maar artikel 57 van de destijds geldende bouwverordening bepaalde dat er tot een hoogte van 15 m mocht worden gebouwd. Van Montfoort geeft in zijn advies te kennen zich te realiseren dat de maximale invulling van het oude bestemmingsplan een behoorlijke reconstructie zou vergen en dat tegenover een dergelijke reconstructie weinig voordelen zouden staan. Hoewel de maximale invulling weinig waarschijnlijk en realistisch is, is deze invulling van het bestemmingsplan volgens het advies niet zo onwaarschijnlijk dat deze met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten. In het door [appellant] ingebrachte tegenrapport van de Johan van Oldenbarnevelt Stichting van 7 februari 2014 wordt hier tegenovergesteld dat een maximale bouwhoogte van 15 m zeker vanuit architectonisch of kostenoogpunt illusoir is, omdat dit 2,5 keer zo hoog is als de goothoogte. In het tegenrapport wordt verder gesteld dat de verhoging van de maximale goothoogte tot op zijn hoogst 11 m voor [appellant] planologisch nadeliger is.
Naar het oordeel van de Afdeling valt niet in te zien hoe een verhoging van de goothoogtes een verslechtering betekent ten opzichte van het vorige planologische regime, immers blijkens de kaart horende bij het nieuwe bestemmingsplan, "Herontwikkeling Pastoor Vullinghsplein Sevenum", is weliswaar de goothoogte verhoogd tot een maximum van 11 m, maar is de bouwhoogte verlaagd tot 12 m. Met het in het tegenrapport ingenomen standpunt dat de bestaande bebouwing al zo lang aanwezig was dat redelijkerwijs niet verwacht kon worden dat nog meer gebouwd zou worden, miskent de Johan van Oldenbarneveld Stichting dat bij de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade niet de feitelijke situatie van belang is, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd.
Het betoog faalt.
8. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank eraan is voorbijgegaan dat Van Montfoort niet heeft onderkend dat de gronden grenzend aan zijn perceel intensiever gebruikt zullen worden onder het bestemmingsplan "Herontwikkeling Pastoor Vullinghsplein Sevenum". Onder het oude bestemmingsplan, "Kern Sevenum", overheerste op deze gronden de woonfunctie en onder het nieuwe plan is die functie gewijzigd in winkels, horeca, parkeervoorzieningen, kantoren en dergelijke. Verder gold voor de gronden waarop nu de bestemming "Maatschappelijke doeleinden M" rust onder het oude planologische regime een maximaal bebouwingspercentage van 60 en voor de gronden waarop nu de bestemming "Centrum C" rust gold een maximaal bebouwingspercentage van 80, terwijl de gronden onder het nieuwe regime voor 100% bebouwd mogen worden. De door het nieuwe bestemmingsplan mogelijk gemaakte intensivering heeft een drukkend effect op de waarde van zijn woning, aldus [appellant].
8.1. Onder bestemmingsplan "Kern Sevenum" rustte op de gronden ten zuidwesten en ten westen van het perceel van [appellant] de bestemming "Centrum, randgebied Cr" onderscheidenlijk de bestemming "Centrum C". Uit artikel 2.09, eerste lid, van de planvoorschriften volgt dat deze gronden mochten worden gebruikt voor wonen, detailhandel, horeca, kantoren, bedrijven, verkeer en groenvoorzieningen. Op de ten westen van het perceel liggende gronden rustte de bestemming "Centrum C". Deze gronden waren blijkens artikel 2.08, eerste lid, van de planvoorschriften voor de hiervoor opgesomde doelen bestemd en voor maatschappelijke doeleinden, verkeer, parkeren en verblijven. Onder het bestemmingsplan "Herontwikkeling Pastoor Vullinghsplein Sevenum" rust op deze gronden de bestemming "Centrum". Uit artikel 3.1 van de planvoorschriften volgt dat deze gronden mogen worden gebruikt voor detailhandel, horeca, kantoren, wonen, dienstverlening, verkeer- en parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en voorzieningen voor de waterhuishouding. Op de gronden ten noorden van het perceel van [appellant] rustte onder het bestemmingsplan "Kern Sevenum" de bestemming "Maatschappelijke doeleinden M". Uit artikel 2.06, eerste lid, van de planvoorschriften volgt dat deze gronden mochten worden gebruikt voor overheids-, onderwijs-, medische, bejaarden-, welzijns-, religieuze en nutsdoeleinden. Onder het bestemmingsplan "Herontwikkeling Pastoor Vullinghsplein Sevenum" rust op deze gronden de bestemming "Verkeer". Uit het vorenstaande volgt dat [appellant] niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat onder het oude regime op de gronden grenzend aan zijn perceel de nadruk lag op bebouwing voor woondoeleinden.
Anders dan [appellant] stelt en ook in het tegenrapport van de Johan van Oldenbarneveld Stichting tot uitdrukking is gebracht, blijkt uit het advies van Van Montfoort dat de verschillende bebouwingspercentages in de door hem gemaakte planvergelijking zijn betrokken. Volgens het advies van Van Montfoort is de stelling van [appellant] dat de planwijziging leidt tot intensievere bebouwing en intensiever gebruik van de gronden die grenzen aan zijn perceel niet in overeenstemming met een correcte planologische vergelijking. Volgens het advies leidt de planwijziging tot een planologisch gunstiger situatie voor [appellant]. In de nieuwe situatie is met het uitdrukkelijk bestemmen van de verbindingsweg voor "Verkeer" uitgesloten dat daar nog wordt gebouwd, wat onder het oude planologische regime wel mogelijk was. Verder is van belang dat onder het nieuwe planologische regime wonen op de verdieping niet is toegestaan, terwijl onder het oude regime op dit punt geen beperkingen golden, zodat [appellant] onder het nieuwe regime meer privacy heeft. [appellant] heeft betwist dat de planologische wijziging ook voordelen met zich brengt, maar heeft daarvoor geen afdoende motivering gegeven. Voorts heeft hij niet kunnen verduidelijken waarom de door Van Montfoort gemaakte beoordeling van de negatieve en positieve planologische ontwikkelingen onjuist is. Hetgeen hij ter zake heeft aangevoerd kan hem dan ook niet baten.
Het betoog faalt.
9. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte niet in haar oordeel heeft betrokken dat het college heeft erkend dat zijn woning in waarde is gedaald. Volgens [appellant] is zijn woning blijkens de herziene WOZ-beschikking 2012 € 84.000,00 minder waard dan voor de planwijziging. Dit betekent dat Van Montfoort ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat het bestemmingsplan "Herontwikkeling Pastoor Vullinghsplein Sevenum" geen planschade heeft veroorzaakt, aldus [appellant].
9.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 11 juni 2014 in zaak nr. 201305851/1/A2), kan de WOZ-waarde van een woning eerst van belang zijn voor de bepaling van de omvang van de te vergoeden schade, indien een bestemmingsplan of een andere planologische maatregel tot een planologische verslechtering heeft geleid ten opzichte van de mogelijkheden onder het daarvoor geldende regime. Bij het bepalen van de WOZ-waarde wordt niet, zoals bij een planvergelijking, gekeken naar de maximale invulling van het planologische regime, maar is vooral de feitelijke situatie bepalend. Nu niet is gebleken van een planologische verslechtering, treft ook hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de WOZ-waarde van zijn woning geen doel.
Het betoog faalt.
10. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat [appellant] geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies van Van Montfoort naar voren heeft gebracht, zodat het college op dit advies mocht afgaan. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college het verzoek om een tegemoetkoming in planschade terecht heeft afgewezen.
11. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en mr. T.G.M. Simons, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bindels
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2015
85-735.