ECLI:NL:RVS:2015:3773

Raad van State

Datum uitspraak
9 december 2015
Publicatiedatum
9 december 2015
Zaaknummer
201305039/2/R1 en 201501469/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente, herziening en beroep tegen vaststelling

Op 9 december 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, herziening [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 1]". Het beroep is ingesteld door [appellant A] en [appellante B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Hof van Twente van 23 april 2013, waarbij het bestemmingsplan is vastgesteld. De appellanten betogen dat het besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, met name wat betreft de bestemming "Bedrijf-VAB" voor het perceel [locatie 1]. De Afdeling heeft in een tussenuitspraak van 18 juni 2014 de raad opgedragen om gebreken in het besluit te herstellen. De raad heeft vervolgens een herstelbesluit genomen op 30 september 2014 en een vervangingsbesluit op 16 december 2014. De Afdeling heeft geoordeeld dat het beroep van [appellant A] gegrond is, omdat het besluit van 23 april 2013 niet voldoet aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling heeft het besluit vernietigd voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf-VAB" voor het perceel [locatie 1]. De Afdeling heeft ook het beroep tegen het vervangingsbesluit gegrond verklaard, omdat dit besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. De raad is opgedragen om de uitspraak te verwerken in het bestemmingsplan.

Uitspraak

201305039/2/R1 en 201501469/2/R1.
Datum uitspraak: 9 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B], wonend te Ambt Delden, gemeente Hof van Twente,
en
de raad van de gemeente Hof van Twente,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, herziening [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant A] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant A] heeft nadere stukken ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant A] heeft haar zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 mei 2014, waar [appellant A], vertegenwoordigd door [appellante B], en de raad, vertegenwoordigd door A.J.B. ter Braak, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende] ter zitting als partij gehoord.
Buiten bezwaren van partijen heeft de raad ter zitting nadere stukken overgelegd.
Bij tussenuitspraak van 18 juni 2014, nr. 201305039/1/R1 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 23 april 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
De raad heeft bij brief van 1 oktober 2014 gesteld uitvoering te hebben gegeven aan de opdracht in de tussenuitspraak door het bestemmingsplan bij besluit van 30 september 2014 (hierna: het herstelbesluit) gewijzigd vast te stellen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [appellant A] een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop de raad het gebrek in het besluit van 23 april 2013 met het herstelbesluit heeft getracht te herstellen.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Afdeling bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Bij besluit van 16 december 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" vastgesteld (hierna: het vervangingsbesluit). Dit besluit is op 21 januari 2015 bekend gemaakt. In verband met het vervangingsbesluit heeft de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Awb heropend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [appellant A] een nader stuk ingediend over het besluit van 16 december 2014.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 oktober 2015, waar [appellant A], vertegenwoordigd door [appellante B], en de raad, vertegenwoordigd door M.G.B. Kamst, G.B.J. Overbeek en J. Overbeek, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
De Afdeling heeft de behandeling van het beroep van [appellant A] en [appellante B] tegen het besluit van 16 december 2014 afgesplitst van de behandeling van de beroepen in zaak nr. 201501469/1/R1.
Overwegingen
Tussenuitspraak
1. Gelet op overweging 6.7 van de tussenuitspraak ziet de Afdeling in hetgeen [appellant A] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 23 april 2013 wat betreft het plandeel met de bestemmingen "Bedrijf-VAB" voor het perceel [locatie 1] niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Gelet hierop is het beroep van [appellant A] tegen het besluit van de raad van 23 april 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, herziening [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 1]" gegrond. Dat besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
1.1. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad naar aanleiding van het beroep van [appellant A] opgedragen om binnen zestien weken het geconstateerde gebrek met betrekking tot het plandeel met de bestemming "Bedrijf-VAB" wat betreft het perceel [locatie 1] met inachtneming van overweging 6.7 van de tussenuitspraak te wijzigen, door de vaststelling van een andere planregeling.
Het herstelbesluit en het vervangingsbesluit
2. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, herziening [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 1]" met het herstelbesluit gewijzigd vastgesteld. De Afdeling merkt het herstelbesluit van 30 september 2014 aan als een besluit zoals bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Het herstelbesluit van 30 september 2014 is echter met het besluit van de raad van 16 december 2014 vervangen. De Afdeling merkt het vervangingsbesluit van 16 december 2014 daarom ook aan als een besluit zoals bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Vaststaat dat [appellant A] belang heeft bij de beoordeling van dit besluit. Gelet hierop is het beroep van [appellant A] ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede gericht tegen het besluit van de raad van 16 december 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente".
Het planologische regime voor [locatie 1] in het vervangingsbesluit
3. In het vervangingsbesluit is aan het noordwestelijke en zuidelijke gedeelte van het perceel [locatie 1] ter plaatse van en rondom de woning en de stierenstallen de bestemming "Bedrijf -VAB" en gedeeltelijk de aanduiding "relatie" toegekend. Aan het noordwestelijke gedeelte van het perceel met de bestemming "Bedrijf-VAB" is ter plaatse van de woning tevens de aanduiding "bedrijfswoning" toegekend. Aan het zuidelijke gedeelte van het perceel met de bestemming "Bedrijf-VAB" is tevens gedeeltelijk de aanduiding "bouwvlak" toegekend. Aan het middengedeelte van het perceel is de bestemming "Agrarisch met waarden" toegekend. Aan het perceel zijn niet tevens de aanduidingen "opslag" en "verblijfsrecreatie" toegekend.
Ingevolge artikel 1, lid 1.22, van de planregels wordt onder bed en breakfast verstaan: een kleinschalige overnachtingaccommodatie bestaande uit maximaal vier bedden, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf in de bestaande en legale woning in combinatie met het serveren van ontbijt, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte ten behoeve van bed & breakfast maximaal 50 m2 mag bedragen.
Ingevolge artikel 2, lid 2.8, gelden daar waar twee of meer bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken door middel van de aanduiding "relatie" met elkaar zijn verbonden, die bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken bij de toepassing van deze regels als één bestemmingsvlak respectievelijk één bouwvlak.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, zijn de voor "Bedrijf-VAB" aangewezen gronden bestemd voor:
a. de ter plaatse gevestigde bedrijven zoals bedoeld in bijlage 4b kolom "aard bedrijvigheid";
b. het bestaande en legale aantal bedrijfswoning(en), waarbij inwoning is toegestaan;
c. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning", waarbij inwoning is toegestaan;
[…]
e. een groepsaccommodatie ter plaatse van de aanduiding "verblijfsrecreatie";
[…]
g. bed & breakfast;
h. buitenopslag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "opslag";
i. aan huis verbonden beroepen;
[…]
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, horeca categorie I, sanitaire voorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
Ingevolge lid 6.2.1 voldoen bedrijfswoningen aan de volgende kenmerken:
a. goothoogte is maximaal 4 m;
b. bouwhoogte is maximaal 10 m;
c. inhoud is maximaal 750 m3.
Ingevolge lid 6.2.2 voldoen de overige gebouwen aan de volgende kenmerken:
a. uitsluitend de bestaande gebouwen zijn toegestaan;
b. herbouw en/of nieuwbouw van gebouwen is niet toegestaan.
Ingevolge lid 6.3 wordt onder gebruik in strijd met de bestemming in ieder geval verstaan een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van:
a. buitenopslag buiten de aanduiding "opslag";
[…]
In bijlage 4b van de planregels, in samenhang bezien met artikel 6, lid 6.1, onder a, van de planregels is op het perceel [locatie 1] een type bedrijf toegestaan waarbij de aard van de bedrijvigheid betreft: reparatie en onderhoud van machines en het hobbymatig restaureren van auto's.
Het beroep van [appellant A] tegen het vervangingsbesluit
4. [appellant A] betwist dat de stierenstallen op het perceel [locatie 1] - in tegenstelling tot hetgeen de raad op de zitting van 8 mei 2014 heeft gesteld - voor agrarische doeleinden zijn gebruikt. [appellant A] betoogt dat de raad derhalve ten onrechte de gemeentelijke beleidsregel voor voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (hierna: het VAB-beleid) heeft toegepast.
4.1. Voor zover [appellant A] zich met dit betoog keert tegen overweging 6.5 van de tussenuitspraak waarin staat dat de raad ter zitting heeft gesteld dat de stierenstallen minimaal drie jaar in agrarisch gebruik zijn geweest voor de opslag van stro en hooi, overweegt de Afdeling dat zij behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet kan terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan.
Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant A] de hiervoor beschreven stelling van de raad ter zitting niet heeft bestreden. Het betoog van [appellant A] dat daartoe volgens haar geen aanleiding bestond, omdat de stelling van de raad volgens haar reeds door het deskundigenbericht werd bestreden, volgt de Afdeling niet. Hiertoe overweegt de Afdeling dat in het deskundigenbericht weliswaar staat dat de stierenstallen nooit in gebruik zijn geweest voor het houden van dieren, maar wel voor het gebruik voor verschillende soorten opslag. Agrarisch gebruik van de stallen in de vorm van opslag van stro en hooi wordt in het deskundigenbericht dan ook niet uitgesloten. Het betoog faalt.
5. [appellant A] betwist dat wordt voldaan aan de structuurvisie "Structuurvisie Landelijk gebied Hof van Twente", die de raad op 6 juli 2010 gewijzigd heeft vastgesteld, omdat geen sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
5.1. Hiermee heeft [appellant A] haar beroepsgronden uitgebreid met nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgronden. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan in het licht van de goede procesorde niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit van 23 april 2013 naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit betekent dat hetgeen [appellant A] in dit opzicht aanvoert, buiten inhoudelijke bespreking blijft.
Overige beroepsgronden
6. Gelet op overweging 7 van de tussenuitspraak zal de Afdeling overgaan tot een beoordeling van de resterende beroepsgronden van [appellant A].
7. [appellant A] betoogt dat de raad ten onrechte de bestemming "Bedrijf-VAB" heeft toegekend aan het perceel [locatie 1], gelet op de ligging van het perceel nabij de ecologische hoofdstructuur (hierna: de EHS).
7.1. De Afdeling begrijpt dit betoog van [appellant A] aldus dat de raad onderzoek had moeten doen naar de gevolgen van het bestemmingsplan voor de EHS. Vaststaat dat het perceel [locatie 1] niet in de EHS ligt. Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 26 augustus 2015, zaaknr. 201410519/1/R1 gaat geen externe werking uit van de EHS, zodat de toekenning van de bestemming "Bedrijf-VAB" aan het perceel niet leidt tot een aantasting van de EHS. De raad heeft zich gelet op het vorenstaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat nader onderzoek naar de gevolgen van het plan voor de EHS niet noodzakelijk is. Het betoog faalt.
8. [appellant A] vreest voor een aantasting van haar woon- en leefklimaat op het perceel [locatie 4] als gevolg van de toekenning van de bestemming "Bedrijf-VAB" aan het perceel [locatie 1].
8.1. Vaststaat dat ingevolge artikel 6, lid 6.1, in samenhang bezien met bijlage 4b, van de planregels op de gronden van het perceel [locatie 1] met de bestemming "Bedrijf-VAB" onder meer zijn toegestaan een bed en breakfast, als bedoeld in artikel 1, lid 1.22, van de planregels en het ter plaatse gevestigde bedrijf waarvan de bedrijfsactiviteiten bestaan uit reparatie en onderhoud van machines alsmede het hobbymatig restaureren van auto's.
8.2. Voor zover [appellant A] vreest voor een aantasting van haar woongenot door de gedeeltelijke verhuur van de woning op het perceel [locatie 1], overweegt de Afdeling dat, ingevolge artikel 1, lid 1.22, in samenhang bezien met artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder g, van de planregels op het perceel [locatie 1] slechts een kleinschalige overnachtingaccommodatie mag worden geëxploiteerd bestaande uit maximaal vier bedden, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf in de bestaande woning in combinatie met het serveren van ontbijt, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte ten behoeve van bed en breakfast maximaal 120 m² mag bedragen. Ten aanzien van het betoog van [appellant A] dat de bedrijfswoning thans wordt verhuurd aan 20 personen, wordt overwogen dat dit een handhavingsaspect betreft, dat in deze procedure niet aan de orde kan komen. Het betoog faalt in zoverre.
8.3. In het vervangingsbesluit is echter in bijlage 4b van de planregels niet uitgesloten dat het bestemmingsplan op het perceel [locatie 1], voor zover daaraan de bestemming "Bedrijf-VAB" is toegekend, voorziet in een bedrijfscategorie 3 of hoger. Zoals de Afdeling reeds in de tussenuitspraak heeft overwogen kent de VNG-brochure geen indicatieve afstanden voor een bedrijf waarvan de bedrijfsactiviteiten bestaan uit reparatie en onderhoud van machines. [appellant A] heeft toen echter terecht aangevoerd dat vergelijkbare bedrijfsactiviteiten, zoals bijvoorbeeld een constructiewerkplaats in een gesloten gebouw, in de VNG-brochure worden aangemerkt als bedrijfscategorie 3 of hoger. Zoals in de tussenuitspraak reeds is overwogen heeft de raad niet beoogd om op het perceel [locatie 1] te voorzien in bedrijfsactiviteiten met een bedrijfscategorie 3 of hoger. De raad heeft ook te kennen gegeven dat de tussenuitspraak per abuis niet is betrokken bij de vaststelling van het vervangingsbesluit. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat het vervangingsbesluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt in zoverre.
8.4. In hetgeen [appellant A] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit van 16 december 2014 in zoverre is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit van 16 december 2014 in zoverre dient te worden vernietigd.
8.5. De raad heeft de Afdeling echter verzocht om in zoverre zelf in de zaak te voorzien door in bijlage 4b van de planregels in de kolom "aard bedrijvigheid" ten aanzien van het perceel [locatie 1] na de zinsnede "reparatie en onderhoud van machines/hobbymatig restaureren van auto's" de volgende zinsnede in te voegen:", uitsluitend voor zover het een bedrijf betreft dat is opgenomen in de categorieën 1 of 2 van de in bijlage 3 opgenomen "Staat van Bedrijfsactiviteiten II" of dat wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met bedrijven die genoemd worden in de categorieën 1 of 2". De Afdeling ziet uit het oogpunt van finale geschilbeslechting dan ook aanleiding de overige beroepsgronden van [appellant A] te bespreken, waarbij de Afdeling uitgaat van de aanname dat voormelde zinsnede in bijlage 4b van de planregels ten aanzien van het perceel [locatie 1] is ingevoegd in de kolom "aard bedrijvigheid".
8.6. Voor zover [appellant A] vreest voor een aantasting van haar woongenot door geluid- en stofoverlast, overweegt de Afdeling het volgende. Met de toekenning van de bestemming "Bedrijf-VAB" op het perceel [locatie 1] wordt ten hoogste voorzien in een bedrijf met bedrijfscategorie 2 als bedoeld in bijlage 3 van de planregels opgenomen "Staat van Bedrijfsactiviteiten II" of dat wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk is met bedrijven met een bedrijfscategorie 1 of 2. Voor bedrijven met een bedrijfscategorie 2 wordt in de VNG-brochure een richtafstand aanbevolen van maximaal 30 m tot gevoelige objecten, terwijl de afstand tussen de woning van [appellant A] op het perceel [locatie 4] en het perceel [locatie 1] ruim 190 m bedraagt. Voorts wordt in aanmerking genomen dat op het perceel [locatie 1], behoudens de bedrijfswoning, ingevolge artikel 6, lid 6.2.2, van de planregels uitsluitend de bestaande gebouwen zijn toegestaan en dat her- en/of nieuwbouw daarvan niet is toegestaan. Daarnaast is buitenopslag gelet op artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder h, in verbinding met lid 6.3, aanhef en onder a, van de planregels op het perceel Torendijk niet toegestaan. Verder acht de Afdeling door [appellant A] niet aannemelijk gemaakt dat de verkeersaantrekkende werking van de voorziene bedrijfsbestemming dusdanig is dat deze leidt tot onevenredige verkeersoverlast of overlast door opwaaiend stof op de zandweg nabij haar woning. Voor zover [appellant A] ter zitting heeft gesteld dat als gevolg van de bedrijfsactiviteiten op het perceel [locatie 1] motorcrosswedstrijden worden gehouden op de Torendijk, heeft de raad toegelicht dat dit op grond van de planregels niet is toegestaan en derhalve een handhavingsaspect betreft. Handhavingsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.
8.7. Gelet op het voorgaande biedt hetgeen [appellant A] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woning van [appellant A] gewaarborgd is. Het betoog faalt.
9. [appellant A] betoogt dat niet is voldaan aan het gemeentelijk VAB-beleid, omdat de economische en sociale bijdrage van de voorziene ontwikkeling op het perceel [locatie 1] onvoldoende zijn onderbouwd. Voorts wordt niet voldaan aan het gemeentelijk VAB-beleid, omdat de voorziene bedrijfsactiviteiten op het perceel niet passen in de omgeving.
9.1. In paragraaf 3 van het gemeentelijk VAB-beleid staat dat aan de hand van een aantal kwalitatieve criteria de wenselijkheid van de activiteiten wordt beoordeeld. Het is natuurlijk niet zo dat een initiatief op alle criteria positief moet scoren, aldus het gemeentelijk VAB-beleid.
In paragraaf 3.1 staat dat om de wenselijkheid van het initiatief te beoordelen de bijdrage aan de economie wordt beoordeeld. Om een aanvraag/initiatief te kunnen toetsen op deze economische haalbaarheid en duurzaamheid moet een bedrijfsplan worden gemaakt, het detailniveau van dit bedrijfsplan is afhankelijk van het initiatief.
In de paragrafen 3.2 en 3.3 staat dat ook de bijdrage aan de sociale structuur en de leefbaarheid van het platteland wordt beoordeeld en dat de nieuwe functie moet leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De nieuwe functie mag geen ongewenste verstedelijking of aantasting van de landschappelijke waarden veroorzaken.
9.2. De raad heeft toegelicht dat het plan voorziet in de beëindiging en tevens de verplaatsing van de agrarische activiteiten op de percelen [locatie 3] en [locatie 1] naar de locatie [locatie 2]. Als gevolg hiervan moesten vier agrarische bedrijfsgebouwen op het perceel [locatie 1] worden gesloopt, hetgeen blijkens het deskundigenbericht ook reeds is gebeurd. De raad acht de toekenning van de bestemming "Bedrijf-VAB" aan de overgebleven bebouwing op het perceel dan ook gerechtvaardigd, omdat de sloop van de vier agrarische bedrijfsgebouwen volgens de raad in zijn algemeenheid heeft geleid tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en met de bestemming "Bedrijf-VAB" slechts wordt voorzien in kleinschalige bedrijvigheid in bestaande bebouwing die, behoudens de bedrijfswoning, niet mag worden uitgebreid of herbouwd. Hetgeen [appellant A] heeft aangevoerd biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
9.3. Verder heeft de raad ter zitting toegelicht dat het perceel [locatie 1] in een extensiveringsgebied ligt waarin de ruimtelijke ontwikkelingen primair zijn gericht op wonen, natuur en het hergebruik van voormalige agrarische bebouwing. De economische en sociale bijdrage van de voorziene ontwikkeling is volgens de raad gelegen in de omstandigheid dat voormalige agrarische bebouwing op het perceel [locatie 1] wordt hergebruikt voor kleinschalige bedrijfsactiviteiten die volgens hem bijdragen aan de leefbaarheid van het buitengebied. Daarmee acht de raad de sociale en economische bijdrage van de ter plaatse voorziene ontwikkeling voldoende onderbouwd. Hetgeen [appellant A] heeft aangevoerd biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
9.4. Ook hetgeen [appellant A] voor het overige heeft aangevoerd biedt naar het oordeel van de Afdeling ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plandeel met de bestemming "Bedrijf-VAB" in strijd met het gemeentelijk VAB-beleid heeft vastgesteld. Het betoog faalt.
10. [appellant A] betoogt dat op drie bedrijventerreinen in de buurt veel leegstand heerst. Deze bedrijventerreinen vormen volgens haar derhalve een betere locatie voor de vestiging van nieuwe bedrijven dan het perceel [locatie 1].
10.1. De raad erkent dat op verschillende bedrijventerreinen in de omgeving leegstand heerst, maar geeft te kennen dat in het buitengebied van de gemeente ook veel voormalige agrarische bebouwing leeg staat. Nu met de toekenning van de bestemming "Bedrijf-VAB" aan het perceel [locatie 1] voornamelijk wordt voorzien in slechts kleinschalige bedrijfsactiviteiten in bestaande bebouwing die niet mag worden herbouwd acht de raad - met inachtneming van de ligging van het perceel in een extensiveringsgebied - de ingebruikname van de bestaande bebouwing voor kleinschalige bedrijfsactiviteiten aanvaardbaar, omdat daarmee naast het tegengaan van kapitaalvernietiging de leefbaarheid van het buitengebied in stand wordt gehouden. Hetgeen [appellant A] heeft aangevoerd biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Het betoog faalt.
11. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant A] op het perceel [locatie 4] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
12. Met betrekking tot de beroepsgronden die [appellant A] heeft aangevoerd tegen het besluit van 23 april 2013, en die worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 16 december 2014, ziet de Afdeling thans geen aanleiding anders te oordelen dan zij in de tussenuitspraak heeft gedaan.
Conclusie
13. Nu het herstelbesluit voor het perceel [locatie 1] voorzag in een soortgelijke bepaling, en tegen het herstelbesluit, behalve het beroep van [appellant A], geen beroepen zijn ingesteld is niet aannemelijk dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad als gevolg van de door de raad verzochte toevoeging aan bijlage 4b van de planregels van het vervangingsbesluit. Gelet hierop alsmede het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb in zoverre zelf in de zaak te voorzien door in bijlage 4b van de planregels in de kolom "aard bedrijvigheid" ten aanzien van het perceel [locatie 1] na de zinsnede "reparatie en onderhoud van machines/hobbymatig restaureren van auto's" de volgende zinsnede in te voegen:", uitsluitend voor zover het een bedrijf betreft dat is opgenomen in de categorieën 1 of 2 van de in bijlage 3 opgenomen "Staat van Bedrijfsactiviteiten II" of dat wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met bedrijven die genoemd worden in de categorieën 1 of 2" en te bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van dit planonderdeel in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd.
13.1. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Het herstelbesluit
14. Gelet op het voorgaande heeft [appellant A] geen belang meer bij een beoordeling van haar beroep dat van rechtswege is ontstaan tegen het besluit van 30 september 2014. In verband hiermee dient het beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Proceskosten
15. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant A] en [appellante B] tegen het besluit van de gemeente Hof van Twente van 23 april 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, herziening [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 1]" gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Hof van Twente van 23 april 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, herziening [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 1]", voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf-VAB" wat betreft het perceel [locatie 1];
III. verklaart het beroep van [appellant A] en [appellante B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Hof van Twente van 30 september 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, herziening [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 1]" niet-ontvankelijk;
IV. verklaart het beroep van [appellant A] en [appellante B] tegen het besluit van de gemeente Hof van Twente van 16 december 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" gegrond;
V. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Hof van Twente van 16 december 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" voor zover in bijlage 4b van de planregels ten aanzien van het perceel [locatie 1] in de kolom "aard bedrijvigheid" na de zinsnede "reparatie en onderhoud van machines/hobbymatig restaureren van auto's" niet tevens de volgende zinsnede is opgenomen:", uitsluitend voor zover het een bedrijf betreft dat is opgenomen in de categorieën 1 of 2 van de in bijlage 3 opgenomen "Staat van Bedrijfsactiviteiten II" of dat wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met bedrijven die genoemd worden in de categorieën 1 of 2";
VI. bepaalt dat in bijlage 4b van de planregels van het besluit van de raad van de gemeente Hof van Twente van 16 december 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" in de kolom aard bedrijvigheid ten aanzien van het perceel [locatie 1] na de zinsnede "reparatie en onderhoud van machines/hobbymatig restaureren van auto's" de volgende zinsnede wordt ingevoegd:", uitsluitend voor zover het een bedrijf betreft dat is opgenomen in de categorieën 1 of 2 van de in bijlage 3 opgenomen "Staat van Bedrijfsactiviteiten II" of dat wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met bedrijven die genoemd worden in de categorieën 1 of 2";
VII. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 16 december 2014;
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Hof van Twente aan [appellant A] en [appellante B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt;
IX. draagt de raad van de gemeente Hof van Twente op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de onderdelen VI en VII worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, http://www.ruimtelijkeplannen.nl.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Stoof, griffier.
w.g. Koeman w.g. Stoof
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2015
749.