201503080/1/A1.
Datum uitspraak: 9 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend te Arnhem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 maart 2015 in zaak nr. 14/6485 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem.
Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2014 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen het vervangen van langsparkeervakken door haaksparkeervakken aan de Boulevard Heuvelink ter hoogte van de nummers 101 tot en met 125 en het voorzien van nieuwe openbare verlichting van een gedeelte van de Boulevard Heuvelink en het daaraan grenzende deel tot aan de aansluiting op de Johan de Wittlaan.
Bij besluit van 29 juli 2014 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2015, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C.J. Kasteel, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het college heeft in het kader van de uitvoering van het project Largas, voor zover hier van belang, lantaarnpalen geplaatst langs een gedeelte van de Boulevard Heuvelink en het daaraan grenzende deel tot aan de aansluiting op de Johan de Wittlaan en 22 haaksparkeervakken aangelegd ter hoogte van de nummers 101 tot en met 125 van de Boulevard Heuvelink.
2. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat voor het aanleggen van de parkeerplaatsen een omgevingsvergunning is vereist. Zij voeren hiertoe aan dat wegverhardingen worden gewijzigd die in het bestemmingsplan "Spijkerkwartier-Boulevardkwartier-Spoorhoek" (hierna: het bestemmingsplan) zijn aangemerkt als de karakteristieke wegenstructuur en derhalve ingevolge artikel 2.11.4, derde lid, van de planvoorschriften een aanlegvergunning is vereist. [appellant] en anderen verwijzen daarbij naar de toelichting behorende bij het bestemmingsplan.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan rust op het perceel waar het college de onder 1 vermelde werkzaamheden heeft verricht de dubbelbestemming "Cultuurhistorische waarden".
Ingevolge artikel 2.11.4, onder a, van de planvoorschriften is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. [...];
2. [...];
3. Het wijzigen van wegverhardingen voor zover deze behoren tot de op de cultuurhistorische waardenkaart weergegeven karakteristieke wegenstructuur;
4. [..].
2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het perceel waarop de parkeervakken zijn aangelegd in de in artikel 2.11.4, onder a, sub 3 van de planvoorschriften genoemde cultuurhistorische waardenkaart niet is aangewezen als onderdeel van de karakteristieke wegenstructuur. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat in zoverre geen aanlegvergunning als bedoeld in artikel 2.11.4 van de planvoorschriften voor het aanleggen van de haaksparkeervakken was vereist. Dat op de cultuurhistorische waardenkaart geen wegen zijn aangewezen als behorende tot de karakteristieke wegenstructuur betekent, anders dan [appellant] en anderen betogen, niet dat alle wegen gelegen binnen de bestemming "Cultuurhistorische waarden" behoren tot de karakteristieke wegenstructuur. Dat uit de toelichting behorende bij het bestemmingsplan zou kunnen worden afgeleid dat de Boulevard Heuvelink onderdeel is van de karakteristieke wegenstructuur, wat daar van zij, laat onverlet dat de op de plankaart aangegeven bestemming en de daarbij behorende voorschriften beslissend zijn voor het antwoord op de vraag of een aanlegvergunning is vereist ingevolge het bestemmingsplan. De toelichting heeft in dit verband in zoverre betekenis dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de bijbehorende voorschriften op zichzelf noch in hun samenhang duidelijk zijn. Nu het planvoorschrift en de plankaart, in samenhang met de cultuurhistorische waardenkaart op zichzelf duidelijk zijn, kan aan de toelichting bij het bestemmingsplan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
Het betoog faalt.
3. Het betoog van [appellant] en anderen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat voor het plaatsen van lantaarnpalen langs de Boulevard Heuvelink een omgevingsvergunning is vereist, faalt evenzeer. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2012 in zaak nr. 201201000/1/A1, overwogen dat de geplaatste lantaarnpalen aan te merken zijn als straatmeubilair en derhalve gelet op artikel 2, onder 18, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) voor het plaatsen van de lantaarnpalen geen omgevingsvergunning is vereist. Dat de lantaarnpalen worden gerealiseerd in een beschermd stadsgezicht maakt het voorgaande niet anders, nu de lantaarnpalen kunnen worden aangemerkt als een bouwwerk gelegen in openbaar toegankelijk gebied als bedoeld in artikel 1, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 4a, tweede lid, onder b, sub 4o, van bijlage II bij het Bor.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Vermeulen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2015
700.