201401602/1/A2.
Datum uitspraak: 14 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 januari 2014 in zaak nrs. 13/2217 en 13/2218 in de gedingen tussen:
[wederpartij]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 voor [wederpartij] vastgesteld op nihil. Bij onderscheiden besluiten van 29 oktober 2011, 1 december 2011,
8 december 2011 en 24 december 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2011 gewijzigd.
Bij onderscheiden besluiten van 26 februari 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 januari 2014 heeft de rechtbank de daartegen door [wederpartij] ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 26 februari 2013 vernietigd en bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen opnieuw op de door [wederpartij] gemaakte bezwaren dient te beslissen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2014, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C van de Werken, werkzaam voor die dienst, en [wederpartij], bijgestaan door mr. J.N. de Boer, advocaat te Breda, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5 van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid heeft een ouder aanspraak op een toeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid is de hoogte van de toeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen het hoger beroep voor zover dat betrekking heeft op het toeslagjaar 2011 ingetrokken. Het geschil beperkt zich derhalve tot de herziening van het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009.
3. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het voorschot kinderopvangtoeslag voor het toeslagjaar 2009 op nihil gesteld, omdat de kinderopvang niet heeft plaatsgehad op basis van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, nu deze niet alle gegevens, vermeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, bevat. Tevens heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan de nihilstelling ten grondslag gelegd dat [wederpartij] niet heeft aangetoond de kosten van kinderopvang volledig te hebben voldaan.
4. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, geoordeeld dat het niet proportioneel en redelijk is het voorschot voor het toeslagjaar 2009 volledig te herzien naar nihil. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ten onrechte de betalingen die naar gesteld in 2010 en 2011 voor opvang in 2009 zijn voldaan zonder nadere beoordeling buiten beschouwing gelaten, aldus de rechtbank.
5. De Belastingdienst/Toeslagen klaagt allereerst dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het niet proportioneel en redelijk is het voorschot op nihil te stellen.
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 24 augustus 2011 in zaak nr. 201102962/1/H2) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is.
In de jaaropgave 2009 staat vermeld dat [wederpartij] in dat jaar € 28,778,00 aan kosten voor gastouderopvang heeft gehad. Niet in geschil is dat zij hiervan in ieder geval een bedrag van € 5.124,00 niet heeft voldaan.
Dat [wederpartij] naar gesteld kan aantonen dat zij een deel van de kosten van kinderopvang over 2009 wel heeft voldaan, betekent niet dat zij aanspraak kan maken op een evenredig deel van het voorschot. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 april 2014 in zaak nr. 201209147/1/A2), baseert de Belastingdienst/Toeslagen zich bij de vaststelling van de tegemoetkoming op de tussen partijen gemaakte afspraken, die, gelet op artikel 52 van de Wko, vastgelegd dienen te zijn in een schriftelijke overeenkomst. Daarbij heeft de Belastingdienst/Toeslagen evenwel te kennen gegeven dat hij, gelet op het feit dat zich gedurende het toeslagjaar omstandigheden kunnen voordoen waardoor behoefte bestaat om van de in de schriftelijke overeenkomst vastgelegde afspraken af te wijken, bereid is de kinderopvangtoeslag te berekenen aan de hand van de aan hem doorgegeven gewijzigde afspraken. Een dergelijke wijziging van afspraken kan ook uit de jaaropgave blijken.
Nu het bedrag aan kosten dat [wederpartij] volgens de jaaropgave verschuldigd was voor opvang in 2009 niet overeenkomt met het bedrag van de kosten die naar gesteld zijn voldaan, moet reeds hierom worden aangenomen dat de kinderopvang niet op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko heeft plaatsgevonden. Het gevolg daarvan is dat [wederpartij] geen aanspraak heeft op een voorschot kinderopvangtoeslag en de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot over 2009 terecht op nihil heeft gesteld.
Het betoog slaagt reeds hierom.
6. Gelet op het voorgaande heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat [wederpartij] voor 2009 geen aanspraak heeft op een voorschot kinderopvangtoeslag. Hetgeen de Belastingdienst/Toeslagen heeft aangevoerd over het oordeel van de rechtbank over de betalingen die zien op de opvang in 2009 die in 2010 en 2011 zouden zijn voldaan en de door [wederpartij] overgelegde overeenkomst met het gastouderbureau behoeft daarom geen bespreking meer.
7. Het hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover deze betrekking heeft op het toeslagjaar 2009. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 26 februari 2013 met betrekking tot het toeslagjaar 2009 ongegrond verklaren.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 januari 2014 in zaak nrs. 13/2217 en 13/2218, voor zover deze uitspraak betrekking heeft op het toeslagjaar 2009;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van [wederpartij] in zoverre ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Van Dokkum
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2015
480.