ECLI:NL:RVS:2015:3677

Raad van State

Datum uitspraak
2 december 2015
Publicatiedatum
2 december 2015
Zaaknummer
201504089/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag om voorzieningen krachtens de Remigratiewet

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 7 april 2015 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag om voorzieningen krachtens de Remigratiewet ongegrond verklaarde. De Raad van Bestuur had op 22 april 2014 de aanvraag van [appellant] afgewezen, waarna het bezwaar door de Raad van Bestuur op 11 september 2014 ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Raad van Bestuur terecht had geconcludeerd dat [appellant] niet zijn hoofdverblijf in Nederland had en dat hij geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had.

Tijdens de zitting op 17 november 2015 werd de zaak behandeld. De Raad van Bestuur, vertegenwoordigd door mr. K. Verbeek, verdedigde het standpunt dat [appellant] van mei 2008 tot augustus 2013 niet in Nederland verbleef. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hij niet in Nederland woonde, en verwees naar eerdere uitspraken ter ondersteuning van zijn standpunt. De rechtbank had echter vastgesteld dat [appellant] voor zijn terugkeer naar Nederland langere tijd in België verbleef, en dat zijn uitschrijving uit de Basisregistratie Personen (BRP) niet voldoende was om te concluderen dat hij in die periode in Nederland woonde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat [appellant] zijn hoofdverblijf niet in Nederland had. De omstandigheden die door de Raad van Bestuur waren aangevoerd, zoals het ontbreken van een sociaal netwerk in Nederland, werden door [appellant] niet bestreden. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201504089/1/V6.
Datum uitspraak: 2 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 7 april 2015 in zaak nr. 14/4478 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de Raad van Bestuur).
Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2014 heeft de Raad van Bestuur een aanvraag van [appellant] om voorzieningen krachtens de Remigratiewet afgewezen.
Bij besluit van 11 september 2014 heeft de Raad van Bestuur het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 april 2015 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Raad van Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2015, waar de Raad van Bestuur, vertegenwoordigd door mr. K. Verbeek, werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank, is verschenen.
Overwegingen
1. In deze zaak zijn de Remigratiewet en het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet (hierna: het Uitvoeringsbesluit) van toepassing zoals deze luidden tot de inwerkingtreding van de wijzigingen op 1 juli 2014.
2. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Remigratiewet wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder remigreren verstaan het zich buiten het Koninkrijk, in het land van herkomst vestigen.
Ingevolge die aanhef en onder f, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder remigrant verstaan een persoon, bedoeld in artikel 2, die met de toepassing van deze wet voornemens is zijn rechtmatig hoofdverblijf in Nederland op te geven om te remigreren of is geremigreerd en sindsdien in een bestemmingsland is gevestigd.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit moet een remigrant, om voor de remigratievoorzieningen in aanmerking te komen, indien hij Nederlander is, onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag van de remigratievoorzieningen in Nederland hebben verbleven, anders dan voor een verblijf voor een tijdelijk doel.
3. De Raad van Bestuur heeft zich in het besluit van 11 september 2014 op het standpunt gesteld dat niet kan worden geconcludeerd dat [appellant] een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft en hij zijn hoofdverblijf niet in Nederland heeft.
4. [appellant] betoogt onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2015 in zaak nr. 201408419/1/V2 dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Raad van Bestuur het er op goede gronden voor heeft mogen houden dat hij van mei 2008 tot augustus 2013 niet zijn hoofdverblijf in Nederland heeft gehad. De enkele omstandigheid dat hij is uitgeschreven uit de Basisregistratie personen (hierna: BRP) is onvoldoende om onverkort te kunnen concluderen dat hij gedurende die periode in België heeft verbleven, aldus [appellant].
4.1. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2012 in zaak nr. 201112738/1/V6, overwogen dat de Raad van Bestuur het er terecht voor heeft gehouden dat [appellant] van mei 2008 tot augustus 2013 niet zijn hoofdverblijf in Nederland heeft gehad. Volgens de rechtbank staat genoegzaam vast dat [appellant] voor zijn terugkeer naar Nederland voor langere tijd in België heeft verbleven, waarbij zij van belang heeft geacht dat [appellant] tijdens de telefonische hoorzitting van 24 juli 2014 heeft verklaard dat hij anderhalf jaar tot twee jaar geleden - dat zou ergens in de tweede helft van 2012 moeten zijn geweest - in Antwerpen is gevonden na een overdosis drugs. Voorts blijkt volgens de rechtbank uit het verslag van die hoorzitting dat [appellant] daarna tot april 2013 - in België - heeft deelgenomen aan Narcotica-Anonymous bijeenkomsten, dat dat 'het begin was dat hij van de drugs is afgebleven' en dat hij daarna naar Nederland is gegaan en zich bij de Sociale Dienst heeft gemeld. Volgens de rechtbank is nog van belang dat in de beroepsgronden wordt bevestigd dat [appellant] in België heeft verbleven in het kader van een afkickprogramma.
Met hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft hij de overwegingen van de rechtbank niet gemotiveerd bestreden. De verwijzing naar voormelde uitspraak van 19 februari 2015 baat hem niet, reeds omdat het oordeel van de rechtbank dat [appellant] zijn hoofdverblijf niet in Nederland heeft, niet louter is gebaseerd op de omstandigheid dat hij uit de BRP was uitgeschreven. Daarbij komt dat de Raad van Bestuur in het besluit van 11 september 2014 aan zijn standpunt dat niet kan worden geconcludeerd dat [appellant] een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had, ten grondslag heeft gelegd dat [appellant] in Nederland geen familie, vrienden of een sociaal netwerk heeft en hij niet over een duurzame woning beschikt. [appellant] heeft deze omstandigheden niet bestreden.
De rechtbank heeft derhalve terecht geen aanleiding gezien voor een andersluidend oordeel dan dat waartoe zij is gekomen. Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Woestenburg-Bertels, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Woestenburg-Bertels
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2015
501.