201306708/1/A3.
Datum uitspraak: 2 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 juli 2013 in zaak nr. 13/2762 in het geding tussen:
[appellante]
en
de politiechef van Den Haag (lees: de korpschef van politie).
Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2013 heeft de korpschef een verzoek van [appellante] om ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) documenten aan haar te verstrekken die zien op een nader genoemde verkeersovertreding, gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 12 maart 2013 heeft de korpschef het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Hangende het op 8 april 2013 door [appellante] tegen dat besluit ingestelde beroep heeft de korpschef bij besluit van 28 mei 2013 het bezwaar alsnog gedeeltelijk gegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juli 2013 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De korpschef heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. H.P. Olthof, is verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 12 maart 2013 heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld dat het verzochte Overzicht Zaaksgegevens Mulder (hierna: het zaaksoverzicht) en de akte van beëdiging van de dienstdoende verbalisant niet onder hem berusten en uit de Wob geen vergaringsplicht voortvloeit. Het bezwaar is kennelijk ongegrond en derhalve is ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) afgezien van het horen van [appellante], aldus de korpschef.
Bij het besluit van 28 mei 2013 heeft de korpschef alsnog het zaaksoverzicht verstrekt aan [appellante], in zoverre het besluit van 12 maart 2013 gewijzigd en het besluit van 22 januari 2013 herroepen.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de korpschef zich bij besluit van 12 maart 2013 op het standpunt heeft mogen stellen dat het bezwaar tegen het besluit van 22 januari 2013 kennelijk ongegrond is en dat deswege van het horen kon worden afgezien. Nu zij uitsluitend gehoord wilde worden over de weigering van de korpschef om haar bij besluit van 12 maart 2013 het zaaksoverzicht te verstrekken en de korpschef dit overzicht bij besluit van 28 mei 2013 alsnog heeft verstrekt, resteert geen belang meer bij een behandeling van deze hogerberoepsgrond.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de korpschef al het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om de akte van beëdiging te achterhalen. Hiertoe voert zij aan dat de akte van beëdiging volgens artikel 9, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (hierna: het Barp) opgemaakt dient te worden en er voorts bewaartermijnen op dit document rusten. De korpschef had moeten proberen om het document te verkrijgen via de desbetreffende politieambtenaar, aldus [appellante].
3.1. Uit het zaaksoverzicht volgt dat de dienstdoende verbalisant een buitengewoon opsporingsambtenaar is. Niet in geschil is dat de akte van beëdiging van deze verbalisant feitelijk niet bij de korpschef berust.
In navolging van de uitspraak 1 juli 2015 in zaak nr. 201403683/1/A3; www.raadvanstate.nl) wordt overwogen dat, voor zover openbaarmaking wordt verzocht van documenten die niet bij het bestuursorgaan berusten maar wel bij het bestuursorgaan hadden behoren te berusten, van dit bestuursorgaan mag worden verwacht dat het al het redelijkerwijs mogelijke doet om deze documenten alsnog te achterhalen.
Gelet hierop dient in dit geval te worden beoordeeld of de bedoelde stukken bij de korpschef hadden behoren te berusten.
3.2. Ingevolge artikel 43 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna: het Bbo) houdt de minister een registratie bij van de buitengewoon opsporingsambtenaren die door hem zijn beëdigd. Hij registreert de gegevens die staan vermeld op de akte van beëdiging alsmede alle wijzigingen die in de akte van beëdiging zijn aangebracht.
Ingevolge het tweede lid bewaart de minister de bescheiden die betrekking hebben op de buitengewoon opsporingsambtenaren.
3.3. Uit artikel 43 van het Bbo volgt niet dat de akte van beëdiging ook bij de korpschef had behoren te berusten. Dit volgt, anders dan [appellante] heeft betoogd, evenmin uit artikel 9, eerste lid, van het Barp. Die bepaling heeft slechts betrekking op wat de eed onderscheidenlijk de belofte inhoudt. Noch is gebleken van andere regelgeving die strekt tot een bewaarplicht voor de korpschef. De vraag of de korpschef al het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om de documenten alsnog te achterhalen kan daarom onbesproken blijven.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2015
176-816.