ECLI:NL:RVS:2015:3626

Raad van State

Datum uitspraak
25 november 2015
Publicatiedatum
25 november 2015
Zaaknummer
201504022/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over planschadevergoeding en wettelijke rente in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Deventer tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had op 8 april 2015 geoordeeld dat het college ten onrechte een verzoek om planschadevergoeding had afgewezen. Het college had op 1 juli 2014 een bedrag van € 9.840,00 toegekend aan de wederpartij, maar de rechtbank oordeelde dat dit bedrag te laag was en herstelde het besluit door een hogere tegemoetkoming van € 18.300,00 vast te stellen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 24 juni 2009. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft de zaak op 25 november 2015 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de wederpartij recht had op een hogere tegemoetkoming in planschade, maar dat de rechtbank ten onrechte de wettelijke rente had laten ingaan op de datum van vaststelling van het bestemmingsplan in plaats van de datum van ontvangst van de aanvraag om tegemoetkoming. De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de ingangsdatum van de wettelijke rente, en bepaald dat deze ingaat op 2 januari 2014. De overige delen van de uitspraak zijn bevestigd. Het college is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de wederpartij.

Uitspraak

201504022/1/A2.
Datum uitspraak: 25 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Deventer,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 8 april 2015 in zaak nr. 14/3136 in het geding tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [wederpartij])
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2014 heeft het college aan [wederpartij] een bedrag van € 9.840,00 ter tegemoetkoming in de door hem geleden planschade toegekend.
Bij besluit van 4 november 2014 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 april 2015 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 november 2014 vernietigd, het besluit van 1 juli 2014 herroepen, bepaald dat het college aan [wederpartij] een tegemoetkoming betaalt ten bedrage van € 18.300,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2009 tot aan de dag van de algehele voldoening en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2015, waar het college, vertegenwoordigd door ing. J.W. Vermeulen, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. T.D. Rijs, advocaat te Zutphen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kent het college degene die in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, is een bepaling van een bestemmingsplan een oorzaak, als bedoeld in het eerste lid.
Ingevolge artikel 6.2, eerste lid, blijft binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade voor rekening van de aanvrager.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, blijft van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak in ieder geval een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade voor rekening van de aanvrager.
Ingevolge artikel 6.5, aanhef en onder b, vergoedt het college, indien het een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 6.1 toekent, daarbij tevens de wettelijke rente, te rekenen met ingang van de datum van ontvangst van de aanvraag.
2. [wederpartij] is eigenaar van twee aaneengrenzende percelen in Schalkhaar. Op het ene perceel staat de woning van [wederpartij]. Op het andere, onbebouwde perceel rust een zakelijk recht ten behoeve van de Gasunie Transpost Services B.V.
3. Bij besluit van 24 juni 2009 heeft de raad van de gemeente Deventer het bestemmingsplan "De Wijtenhorst en Douweler Leide" vastgesteld.
Bij uitspraak van 28 juli 2010 in zaak nr. 200906286/1/R3 heeft de Afdeling het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd, voor zover dat het plandeel met de bestemming "Woongebied" dat betrekking heeft op gronden ten oosten van de percelen van [wederpartij] betreft.
Bij besluit van 27 maart 2013 heeft de raad voor die gronden het bestemmingsplan "De Wijtenhorst en Douweler Leide, tweede partiële herziening" vastgesteld.
Bij digitaal formulier van 2 januari 2014 heeft [wederpartij] het college verzocht hem een tegemoetkoming in door hem geleden planschade toe te kennen.
4. Aan het bij besluit van 4 november 2014 gehandhaafde besluit van 1 juli 2014 heeft het college een advies van 16 juni 2014 van Thoonen Juridisch Advies ten grondslag gelegd. Volgens dit advies is de woning van [wederpartij] als gevolg van het bestemmingsplan "De Wijtenhorst en Douweler Leide" € 15.000,00 in waarde gedaald en als gevolg van het bestemmingsplan "De Wijtenhorst en Douweler Leide, tweede partiële herziening" € 12.000,00. In het advies is op de voet van artikel 6.2, tweede lid, van de Wro op beide bedragen een korting toegepast van twee procent van de waarde van de woning van [wederpartij] onmiddellijk voor het ontstaan van de schade en is de tegemoetkoming op € 9.840,00 gesteld.
5. Niet in geschil is dat [wederpartij] aanspraak heeft op een tegemoetkoming in de door hem geleden planschade en wat de hoogte van deze schade is. In geschil is de hoogte van de tegemoetkoming.
6. Het college betoogt dat de rechtbank, door te oordelen dat het ten onrechte voor zowel het bestemmingsplan "De Wijtenhorst en Douweler Leide" als het bestemmingsplan "De Wijtenhorst en Douweler Leide, tweede partiële herziening" een gedeelte van de schade voor rekening van [wederpartij] heeft gelaten wegens het normaal maatschappelijk risico, niet heeft onderkend dat ingevolge de artikelen 6.1 en 6.2 van de Wro per planologische maatregel dient te worden beoordeeld of deze leidt tot schade en, zo ja, in hoeverre die schade binnen het normaal maatschappelijk risico valt. Volgens het college wordt slechts ingeval een grote mate van verwevenheid bestaat tussen twee opeenvolgende planologische maatregelen op deze regel een uitzondering gemaakt. Een dergelijke situatie is niet aan de orde. In dit geval gaat het om bestemmingsplannen die niet zien op hetzelfde grondgebied. Bovendien is tussen de vaststelling van beide plannen een periode van drie jaar verstreken. In navolging van het advies van Thoonen is dan ook terecht twee maal een gedeelte van de schade voor rekening van [wederpartij] gelaten, aldus het college.
6.1. Bij de beoordeling van een verzoek om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de verzoeker door wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Wanneer geconcludeerd wordt dat de aanvrager als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de Wro, schade lijdt, dient, ingevolge het bepaalde in artikel 6.2, eerste lid, van de Wro, onder meer beoordeeld te worden of, en zo ja in hoeverre de schade binnen het normale maatschappelijke risico valt. Van schade in de vorm van vermindering van de waarde van een onroerende zaak dient, in een geval als het onderhavige, ingevolge het bepaalde in artikel 6.2, tweede lid, van de Wro, in ieder geval een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade voor rekening van de aanvrager te blijven. Op deze regel wordt een uitzondering gemaakt ingeval de elkaar opvolgende planologische maatregelen zo nauw met elkaar verweven zijn dat de voor- en nadelen die uit de maatregelen voortvloeien moeten worden geacht voort te vloeien uit één en dezelfde maatregel (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 18 maart 2015 in zaak nr. 201405929/1/A2).
In het onderhavige geval heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat zich een dergelijke uitzondering voordoet, omdat met het bestemmingsplan "De Wijtenhorst en Douweler Leide, tweede partiële herziening" enkel de als gevolg van de Afdelingsuitspraak van 28 juli 2010 ontstane leemte in het bestemmingsplan "De Wijtenhorst en Douweler Leide" wordt opgevuld en de iets gewijzigde situering van de ten oosten van de percelen van [wederpartij] te realiseren woningen op hetzelfde stedenbouwkundige plan, zoals dat aan het bestemmingsplan "De Wijtenhorst en Douweler Leide" ten grondslag lag, steunt. Ingeval de gemeenteraad van Deventer van aanvang af een deugdelijk bestemmingsplan had vastgesteld voor het betrokken plandeel of ingeval de Afdeling met toepassing van een zogenoemde bestuurlijke lus de raad in de gelegenheid had gesteld het aan het bestemmingsplan "De Wijtenhorst en Douweler Leide" klevende gebrek te herstellen, was ook slechts eenmaal een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade voor rekening van [wederpartij] gelaten. Dat de gemeenteraad drie jaar de tijd heeft genomen om het aan het bestemmingsplan "De Wijtenhorst en Douweler Leide" klevende gebrek te herstellen mist in dit verband relevantie, nu dit aan de verwevenheid van de twee planologische maatregelen niet kan afdoen.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college ten onrechte voor zowel het bestemmingsplan "De Wijtenhorst en Douweler Leide" als het bestemmingsplan "De Wijtenhorst en Douweler Leide, tweede partiële herziening" een gedeelte van de schade voor rekening van [wederpartij] heeft gelaten.
Dit betoog faalt.
7. Het college betoogt terecht dat de rechtbank de periode waarover wettelijke rente is verschuldigd ten onrechte heeft laten aanvangen op de dag waarop het bestemmingsplan "De Wijtenhorst en Douweler Leide" is vastgesteld, te weten 24 juli 2009. Uit artikel 6.5, aanhef en onder b van de Wro volgt dat de periode waarover wettelijke rente is verschuldigd aanvangt op de dag dat de aanvraag om een tegemoetkoming is ontvangen. Dit is in het onderhavige geval 2 januari 2014.
8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank de periode waarover wettelijke rente is verschuldigd heeft laten beginnen op 24 juli 2009. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling bepalen dat het college wettelijke rente is verschuldigd vanaf 2 januari 2014. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
9. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van [wederpartij] te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 8 april 2015 in zaak nr. 14/3136, voor zover daarin is bepaald dat de periode waarover wettelijke rente is verschuldigd aanvangt op 24 juni 2009;
III. bepaalt dat die periode aanvangt op 2 januari 2014;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Deventer tot vergoeding van bij [wederpartij A] en [wederpartij B] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.071,68 (zegge: duizendeenenzeventig euro en achtenzestig cent).
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en mr. T.G.M. Simons, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bindels
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2015
85-735.