201403566/1/R4.
Datum uitspraak: 11 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Goudswaard, gemeente Korendijk,
en
het college van burgemeester en wethouders van Korendijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 maart 2014 heeft het college het wijzigingsplan "Leenheerengorzenpolder Goudswaard" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2015, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. E.P. van der Stek-Sietses, mr. P.A.N.L. Frieswijk-Tjon Sieuw, beiden werkzaam bij de gemeente, alsook door J.H.B.M. Hegmans, adviseur bij M3, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Met het wijzigingsplan wordt de bestemming voor de Leenheerengorzenpolder gewijzigd van "Agrarisch" in "Natuur".
2. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels het college binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kan wijzigen.
3. Volgens de verbeelding die hoort bij het bestemmingsplan "Buitengebied Korendijk" is aan een deel van de gronden de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.6.6, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Korendijk" is het college bevoegd de bestemming "Agrarisch" te wijzigen in de bestemming "Natuur" voor zover het de gronden betreft gelegen binnen de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1".
4. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. In de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan dient het college na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
5. [appellant] heeft een agrarisch bedrijf waarvoor hij gronden in de omgeving van het plangebied pacht. Ter zitting is gebleken dat [appellant] geen bezwaar heeft tegen de wijziging van de bestemming "Agrarisch" in de bestemming "Natuur". Hij kan zich evenwel niet verenigen met de inrichting van het plangebied. Hij betoogt hiertoe dat in het in de plantoelichting aangehaalde inrichtingsplan ten onrechte ook het gebied buiten de Leenheerengorzenpolder is betrokken, waaronder een buiten het plangebied gelegen dijk. [appellant] voert aan dat hiermee ten onrechte de indruk wordt gewekt dat met die inrichting is ingestemd, terwijl die inrichting eerst bij het verlenen van de omgevingsvergunning daarvoor kan worden vastgelegd.
5.1. In de plantoelichting bij het wijzigingsplan staat dat in 2010 door Royal Haskoning het inrichtingsplan Spuimonding-Oost is opgeleverd. De Leenheerengorzenpolder is onderdeel van dit inrichtingsplan. Het doel van de natuurinrichting van de Leenheerengorzenpolder is het realiseren van een zoetwatergetijdegebied. Dit kan worden gerealiseerd door het gebied in verbinding te brengen met het Spui en het graven van enkele kreken, aldus de plantoelichting.
5.2. Uit artikel 3.1.6, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening volgt dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het plan, zodat daaraan geen juridisch bindende betekenis toekomt. Het betoog kan daarom niet leiden tot vernietiging van het plan.
Het betoog faalt.
6. [appellant] vreest overlast van ganzen te ondervinden. Hij voert hiertoe aan dat hij thans al veel overlast van ganzen ervaart. De natte inrichting van het plangebied zal nog meer ganzen aantrekken, omdat daardoor poelen en eilandjes met riet ontstaan waar ganzen zullen nestelen. [appellant] heeft voorts ter zitting gesteld dat ook als het gebied onder invloed van eb en vloed wordt gebracht, er plekken overblijven die boven water zullen staan en waar ganzen kunnen nestelen. Bovendien is de werking van eb en vloed in het voorjaar beperkt.
6.1. In de plantoelichting staat dat de Leenheerengorzenpolder is opgenomen in het programma Deltanatuur van de provincie Zuid-Holland. Deltanatuur streeft naar het ecologisch herstel van het landschap van vóór de Deltawerken met behoud van de huidige Deltaveiligheid. In het kader van Deltanatuur wordt hiertoe circa 2.400 ha nieuwe estuariene natuur ontwikkeld. Dit zijn landschappen met overgangen tussen zoete en zoute milieus en overgangen tussen land en water.
6.2. Niet uitgesloten is dat [appellant] als gevolg van het plan overlast van ganzen zal ondervinden. De Afdeling ziet in hetgeen hij heeft aangevoerd evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat die overlast, mocht deze zich voordoen, zodanig is dat het college daaraan in redelijkheid meer gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met het plan zijn gediend.
Het betoog faalt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2015
545-786.