201500851/1/A3.
Datum uitspraak: 25 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 december 2014 in zaak nr. 14/4154 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 25 maart 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van [appellant] om wijziging van zijn geslachtsnaam afgewezen.
Bij besluit van 26 juni 2014 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J. Cortet, advocaat te Utrecht, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. V. Chaudron en mr. L.C. van der Linden, beiden werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1:7, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd.
Ingevolge het vijfde lid worden bij algemene maatregel van bestuur regelen gesteld betreffende de gronden waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, de wijze van indiening en behandeling van verzoeken als in het eerste en het tweede lid bedoeld en betreffende het voor wijziging van de geslachtsnaam verschuldigde recht.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit geslachtsnaamswijziging (hierna: het Besluit) wordt de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger gewijzigd, indien de naam op zichzelf of in verband met het beroep, de maatschappelijke positie of een persoonlijke hoedanigheid van de betrokkene kennelijk onwelvoeglijk of bespottelijk is.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, wordt op eensluidend verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en van degene wiens geslachtsnaam ten behoeve van de minderjarige wordt verzocht, of, indien de naam van een overleden ouder wordt verzocht, op verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger, de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaren of ouder gewijzigd in de geslachtsnaam van de ouder wiens naam het kind niet heeft, indien deze ouder na de ontbinding van het huwelijk of de verbreking van de buitenhuwelijkse samenleving met de andere ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek de minderjarige heeft verzorgd en opgevoed.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, wordt op verzoek van een meerderjarige zijn geslachtsnaam gewijzigd in een geslachtsnaam als bedoeld in artikel 3, eerste lid, indien de verzorging en opvoeding enige tijd gedurende de minderjarigheid hebben geduurd.
Ingevolge artikel 6 kan een verzoek tot geslachtsnaamswijziging dat niet op een van de voorgaande artikelen kan worden gebaseerd, worden ingewilligd, indien de verzoeker aantoont dat het achterwege blijven van de geslachtsnaamswijziging de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de betrokkene in ernstige mate zou schaden.
2. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris de aanvraag van [appellant] om wijziging van zijn geslachtsnaam terecht heeft afgewezen. De rechtbank heeft hierbij betrokken dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de naam [appellant] op zichzelf of in verband met het beroep, de maatschappelijke positie of de persoonlijke hoedanigheid kennelijk onwelvoeglijk of bespottelijk is. [appellant] heeft zijn stelling dat het achterwege blijven van de geslachtsnaamswijziging zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid in ernstige mate zal schaden niet onderbouwd met een schriftelijke verklaring van een onafhankelijke deskundige en heeft evenmin aangetoond dat hij valt onder de in het beleid opgenomen uitzondering voor personen die zijn geadopteerd, aldus de rechtbank.
3. [appellant] voert in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de staatssecretaris terecht heeft besloten dat hij niet in aanmerking komt voor wijziging van zijn geslachtsnaam omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden. Volgens [appellant] heeft de rechtbank onvoldoende acht geslagen op het gegeven dat de naam [appellant] als deze los wordt gebruikt in de Arabische of Berberse vertaling ook een negatieve betekenis kan hebben. [appellant] herhaalt in hoger beroep dat hij zich gekwetst voelt als er beledigend over zijn naam wordt gesproken.
Voorts bestrijdt [appellant] het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris terecht heeft besloten dat hij niet in aanmerking komt voor toepassing van artikel 6 van het Besluit. Hij stelt hiertoe dat hij is geadopteerd door zijn tante en in 1966 als gastarbeider naar Nederland is geëmigreerd bij welke gelegenheid hij de naam [appellant] heeft aangenomen. In hoger beroep heeft [appellant] een overlijdensakte overgelegd van een persoon met de naam "[naam]" welke naar zijn zeggen betrekking heeft op zijn vader om aan te tonen dat dit zijn werkelijke achternaam is. Het overleggen van adoptiepapieren is volgens hem niet mogelijk omdat destijds in Marokko geen adequate adoptieregeling bestond.
Tot slot doet [appellant] een beroep op een nieuwe grond die tot naamswijziging kan leiden, te weten het feit dat zijn vader in zijn jeugd gedurende langere tijd de zorg voor hem heeft gedragen.
Hij wijst voorts op een mogelijke wetswijziging waarbij bijzondere belangen aanleiding kunnen zijn voor toepassing van artikel 6 van het Besluit. Daartoe voert hij aan dat zijn naam [appellant] in Marokko inmiddels wel is gewijzigd in [naam] waardoor de maatschappelijk onwenselijke situatie is ontstaan dat hij nu in Nederland een andere naam heeft dan in Marokko waardoor problemen kunnen ontstaan bij het verkrijgen van erfenissen en zijn eigen nalatenschap.
4. In het Besluit zijn de gronden neergelegd op basis waarvan tot naamswijziging kan worden overgegaan. Eén van die gronden waarop [appellant] bij de aanvraag een beroep heeft gedaan is dat de betrokken naam op zichzelf of in verband met het beroep, de maatschappelijke positie of de persoonlijke hoedanigheid kennelijk onwelvoeglijk of bespottelijk is. Zoals de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 11 april 2012 in zaak nr. 201103830/1/A3 terecht heeft overwogen vloeit uit de tekst van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit en uit de bijbehorende nota van toelichting voort dat beoogd is de maatstaf 'onwelvoeglijk' of 'bespottelijk' te objectiveren. Naamswijziging kan niet worden verkregen uitsluitend op basis van het oordeel of gevoel van de betrokkene zelf. De onwelvoeglijkheid of bespottelijkheid moet door een ieder, als hij deze geslachtsnaam zou hebben, zo gevoeld kunnen worden.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat in het geval van [appellant] niet zodanige objectieve gronden bestaan. Uit de door [appellant] overgelegde vertaling blijkt dat het Arabische woord [appellant] vier betekenissen heeft, te weten blaasinstrument, claxon, spreekbuis en eileider. Tevens blijkt uit deze vertaling dat het woord [appellant] in het Arabisch en in het Berbers ook een negatieve betekenis kan hebben, zoals herriemaker, kletspraat en meeloper. Naar het oordeel van de Afdeling volgt uit deze vertaling niet dat het woord [appellant] in die talen een overwegend negatieve betekenis heeft. Het kan in deze talen weliswaar een negatieve betekenis hebben, maar dit is afhankelijk van de zin en de context waarin het woord wordt gebruikt. Het woord heeft primair een neutrale, alledaagse betekenis. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het enkele feit dat het woord [appellant] in een bepaalde context ook een negatieve betekenis kan hebben onvoldoende is voor het oordeel dat de staatssecretaris ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat niet is voldaan aan het criterium neergelegd in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit.
Het betoog faalt.
4.1. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat [appellant] niet voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 6 van het Besluit. Dit artikel kan worden toegepast indien geen andere gronden aanwezig zijn om tot naamswijziging over te gaan en de betrokkene aantoont dat het achterwege blijven van de geslachtsnaamswijziging de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de betrokkene in ernstige mate zou schaden.
Nadat [appellant] tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft medegedeeld dat hij psychische hinder ervaart ten gevolge van zijn geslachtsnaam is hij in de gelegenheid gesteld om de daarvoor benodigde schriftelijke verklaring van een onafhankelijke deskundige over te leggen en is hem daartoe de Bijsluiter psychologische hinder verstrekt en een termijn gegund. Bij brief van 16 juni 2014 heeft [appellant] medegedeeld dat hij van de hem geboden mogelijkheid geen gebruik maakt en heeft hij gewezen op het feit dat hij is geadopteerd. In de bijlage bij de Bijsluiter psychologische hinder staat dat het invullen van een schriftelijke verklaring door een onafhankelijke deskundige niet is vereist in de gevallen waarin de betrokkene is geadopteerd en in plaats van zijn geadopteerde naam zijn oorspronkelijke naam wil aannemen. Voor een beroep op deze uitzondering is nodig dat zowel de adoptie als de oorspronkelijke naam door de verzoeker van de naamswijziging wordt aangetoond.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij is geadopteerd en dat zijn oorspronkelijke [naam] is.
De door [appellant] eerst in hoger beroep overgelegde overlijdensakte toont dit evenmin aan. Deze akte ziet weliswaar op een persoon met de [naam] maar hiermee is niet aangetoond dat deze persoon de vader is van [appellant] en ook niet dat [naam] de oorspronkelijke naam van [appellant] is. De onmogelijkheid de adoptie aan te tonen kan voorts, anders dan [appellant] beoogt, niet leiden tot toepassing van de uitzondering op het vereiste een schriftelijke verklaring van een onafhankelijke deskundige over te leggen om toepassing te kunnen geven aan artikel 6 van het Besluit.
Voor zover [appellant] betoogt dat zijn verzoek dient te worden ingewilligd door te anticiperen op een in 2010 ingediend wetsvoorstel tot wijziging van artikel 6 van het Besluit overweegt de Afdeling dat in 2010 geen voorstel tot wijziging van het Besluit is ingediend, zodat dit reeds daarom niet mogelijk is.
Het betoog faalt.
4.2. Voor zover [appellant] aanvoert dat zijn vader in zijn jeugd gedurende langere tijd voor hem heeft gezorgd nadat zijn moeder was overleden zodat hij op die grond voor naamswijziging in aanmerking komt overweegt de Afdeling dat [appellant] op deze grond voor wijziging van zijn geslachtsnaam tijdens de besluitvorming door de staatssecretaris geen beroep heeft gedaan en ook geen feiten heeft aangevoerd op grond waarvan de staatssecretaris artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit in zijn beoordeling had moeten betrekken. In zijn brief aan de Dienst Justis van 16 juni 2014 heeft [appellant] gesteld dat zijn vader is overleden toen hij vier jaar oud was en dat hij sindsdien is opgevoed door zijn tante aan vaderskant. Indien de in hoger beroep overgelegde overlijdensakte ziet op zijn vader zou deze zijn overleden toen [appellant] twaalf jaar oud was. Dat [appellant] in beroep niet is bijgestaan door een advocaat maakt dit niet anders nu het op de weg van [appellant] lag van meet af aan de juiste feitelijke informatie over zijn persoonlijke verleden aan de staatssecretaris te verschaffen, opdat deze het verzoek van [appellant] aan de hand van alle relevante gronden voor de geslachtsnaamswijziging, opgenomen in het Besluit, had kunnen beoordelen. De Afdeling tekent daarbij aan dat de staatssecretaris in bezwaar naar aanleiding van de opmerkingen van [appellant] over door hem ervaren psychische hinder ook artikel 6 van het Besluit alsnog in zijn overwegingen heeft betrokken.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Vlasblom w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2015
317-798.