201501975/1/R2, 201501978/1/R2, 201501983/1/R2, 201501985/1/R2, 201501986/1/R2, 201501987/1/R2 en 201501989/1/R2.
Datum uitspraak: 25 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (hierna: Mob), gevestigd te Nijmegen,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluiten van verschillende data heeft het college vergunningen krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de uitbreiding, wijziging en het in werking hebben van zeven agrarische bedrijven aan de [locatie 1] te Esloo, [locatie 2] te Rohel, [locatie 3] en [locatie 4] te Wijnaldum, [locatie 5] te Koudum, [locatie 6] te Aldeboarn, [locatie 7] te Aldeboarn onderscheidenlijk [locatie 8] te Wolvega.
Bij besluiten van verschillende data heeft het college de voormelde besluiten ingetrokken en vervangen door nieuwe besluiten, waarbij onder andere voorschriften vergunningen krachtens artikel 19d van de Nbw 1998 zijn verleend voor de uitbreiding, wijziging en het in werking hebben van zeven agrarische bedrijven op de voormelde locaties.
Bij besluiten van 20 januari 2015, kenmerken 01187165 (zaak nr. 201501975/1/R2), 01187376 (zaak nr. 201501978/1/R2), 01187649 (zaak nr. 201501983/1/R2), 01187242 (zaak nr. 201501985/1/R2), 01187325 (zaak nr. 201501986/1/R2), 01187273 (zaak nr. 201501987/1/R2) onderscheidenlijk 01187566 (zaak nr. 201501989/1/R2), heeft het college, voor zover hier van belang, bepaald dat de door Mob tegen de eerstgenoemde besluiten gemaakte bezwaren gegrond zijn, de door Mob tegen de hiervoor genoemde vervangende besluiten gemaakte bezwaren gegrond dan wel ongegrond verklaard, en aan Mob een vergoeding voor de kosten in bezwaar toegekend.
Tegen deze zeven besluiten heeft Mob beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaken gezamenlijk ter zitting behandeld op 19 oktober 2015, waar Mob, vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp en het college, vertegenwoordigd door H. Denters en mr. E. de Bruin, zijn verschenen. Voorts is in zaak nr. 201501978/1/R2 ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. L. Polinder, gehoord.
Overwegingen
1. Mob heeft bezwaar tegen de hoogte van de toegekende vergoeding voor de kosten in bezwaar in de zeven bestreden besluiten van 20 januari 2015. Mob betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat in deze gevallen sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb). Hierdoor heeft het college ten onrechte te weinig proceskosten vergoed. Tegen de zeven primaire besluiten zijn zeven afzonderlijke bezwaarschriften ingediend en aan de zeven primaire besluiten ligt niet hetzelfde feitensubstraat ten grondslag, zodat volgens Mob van samenhangende zaken geen sprake is. Mob heeft ter zitting voorts naar voren gebracht dat haar rechtsbijstandverlener aan elke zaak veel tijd diende te besteden om de betreffende dossiers volledig te lezen en beoordelen.
2. Het college stelt zich op het standpunt dat aan artikel 3, tweede lid, van het Bpb is voldaan, nu de bezwaren gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld. Verder is de rechtsbijstand verleend door dezelfde persoon van wie de werkzaamheden in deze zaken nagenoeg identiek konden zijn. Daarom is besloten deze zeven zaken te beschouwen als samenhangende zaken en is daarbij de wegingsfactor 1,5 gehanteerd, aldus het college.
3. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Ingevolge het vierde lid worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Bpb worden samenhangende zaken voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, beschouwd als één zaak.
Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, zijn samenhangende zaken: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren, die door het bestuursorgaan gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van die zaken nagenoeg identiek konden zijn.
4. In de bestreden besluiten is vermeld dat zij worden aangemerkt als zeven samenhangende zaken, als bedoeld in artikel 3 van het Bpb. Gelet hierop komen de proceskosten volgens de bestreden besluiten maar één keer voor vergoeding in aanmerking en dient daarbij de wegingsfactor anderhalf te worden toegekend, zodat aan Mob een totaalbedrag van € 1.461,00 is verschuldigd. Bij elk van de zeven bestreden besluiten is aan Mob een zevende deel van dit totaalbedrag toegekend, te weten € 208,71.
5. Niet in geschil is dat in de aan de orde zijnde zaken door een belanghebbende bezwaren gemaakt zijn, die door het bestuursorgaan gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon.
Weliswaar zijn, zoals Mob stelt, zeven afzonderlijke bezwaarschriften ingediend en liggen aan de in bezwaar bestreden besluiten verschillende feiten ten grondslag, maar dit brengt niet met zich dat deze zaken door het college niet als samenhangend konden worden aangemerkt. In de zeven zaken komen het onderwerp en het toetsingskader in zodanige mate overeen dat het redelijk is er vanuit te gaan dat in vergelijking met de behandeling van één zaak de behandeling van meer dan één zaak voor de rechtshulpverlener geen reële extra inspanning hoefde te vergen. Daarbij betrekt de Afdeling dat de bezwaarschriften vrijwel gelijkluidend zijn. Gelet op het vorenstaande konden de werkzaamheden in elk van deze zaken nagenoeg identiek zijn.
Gelet op het voorgaande heeft het college de voormelde zaken terecht aangemerkt als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Bpb en deze zaken met toepassing van dit artikel voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten als één zaak beschouwd.
Het betoog faalt.
6. De beroepen zijn ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, griffier.
w.g. Koeman w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2015
12-743.