ECLI:NL:RVS:2015:3570

Raad van State

Datum uitspraak
11 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
201504080/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel op basis van psychische klachten en overdracht aan Italië

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, die op 13 mei 2015 het beroep van een vreemdeling gegrond verklaarde en het besluit van de staatssecretaris om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afwees. De vreemdeling had in haar aanvraag gesteld dat zij, vanwege haar psychische problemen, niet kon worden overgedragen aan Italië. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling nieuwe feiten en veranderde omstandigheden had aangevoerd die de afwijzing van haar aanvraag konden beïnvloeden.

De staatssecretaris stelde in hoger beroep dat de vreemdeling geen bewijs had geleverd dat zij onder specialistische behandeling stond of dat dergelijke behandeling in Italië niet beschikbaar zou zijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris ten onrechte had aangenomen dat er geen risico was op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden bij overdracht aan Italië. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van individuele garanties en de noodzaak om rekening te houden met de medische situatie van de vreemdeling bij een mogelijke overdracht aan Italië. De Afdeling heeft geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende waarborgen heeft geboden dat de medische situatie van de vreemdeling in acht zal worden genomen, en dat er geen reden is om aan te nemen dat de Italiaanse autoriteiten niet adequaat zullen handelen in deze situatie.

Uitspraak

201504080/1/V3.
Datum uitspraak: 11 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, (hierna: de rechtbank) van 13 mei 2015 in zaken nrs. 15/8151 en 15/8152 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2015 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 mei 2015 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.M. Westerhuis, advocaat te Drachten, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
2. De rechtbank heeft terecht beoordeeld of de vreemdeling aan haar aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd, dan wel of uit het aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan.
3. Aan haar aanvraag van 16 april 2015 heeft de vreemdeling ten grondslag gelegd dat zij, gelet op haar psychische problemen, niet kan worden overgedragen aan Italië. Daartoe heeft zij betoogd dat zij sinds december 2014 ernstige psychische klachten heeft en heeft zij een rapportage van het Gezondheidscentrum Asielzoekers van 30 januari 2015 en een rapportage van i-psy interculturele psychiatrie van 10 maart 2015 overgelegd. Voorts heeft zij erop gewezen dat uit de conclusie van het rapport 'Il sistema Dublino e l'Italia: un rapporto in bilico' van de Associazione Studi Giuridici sull'Immigrazione (hierna: ASGI) van 20 maart 2015 blijkt dat overgedragen Dublinclaimanten in Italië in een situatie van onzekerheid en willekeurigheid terecht komen, waarbij het gebrek aan structuur in de Italiaanse asielprocedure ertoe kan leiden dat kwetsbare vreemdelingen niet de benodigde voorzieningen worden geboden. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat uit het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12 (www.echr.coe.int; hierna: het arrest Tarakhel) volgt dat individuele garanties over opvang van de Italiaanse autoriteiten dienen te worden verkregen alvorens een kwetsbare vreemdeling aan dat land kan worden overgedragen.
4. Uit het rapport van het Gezondheidscentrum Asielzoekers blijkt dat de vreemdeling vanaf december 2014, en daarmee na het besluit van 20 december 2013 waarbij een eerdere asielaanvraag is afgewezen, in toenemende mate last heeft gekregen van psychische klachten. De eerste diagnose van die klachten door i-psy dateert van na de uitspraak op het beroep tegen dat besluit. Onder deze omstandigheden kan de vreemdeling niet worden verweten dat zij haar psychische klachten niet reeds in de eerdere procedure heeft ingebracht. Evenmin kan op voorhand worden uitgesloten dat die psychische klachten kunnen afdoen aan het besluit van 20 december 2013, zodat sprake is van een nieuw feit, dan wel een veranderde omstandigheid en het besluit van 20 april 2015 en de motivering waarop dat berust inhoudelijk kunnen worden getoetst.
5. In zijn besluit en het daarin ingelaste voornemen heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat uit voormelde door de vreemdeling overgelegde rapporten niet blijkt dat zij thans onder specialistische behandeling staat of een specialistische behandeling behoeft die niet in Italië beschikbaar is. De medische verzorgingsmogelijkheden in Italië moeten vergelijkbaar met die in Nederland worden geacht en de vreemdeling heeft geen informatie ingebracht die aanknopingspunten biedt voor twijfel aan dat uitgangspunt, aldus de staatssecretaris. Evenmin is er sprake van aanwijzingen dat Nederland het meest aangewezen land is om de vreemdeling te behandelen. De conclusie van het rapport van ASGI, noch het arrest Tarakhel doet aan voormelde uitgangspunten af, zo vermeldt het besluit.
6. De vreemdeling heeft geen informatie ingebracht waaruit blijkt dat zij onder specialistische behandeling staat, dan wel dat op korte termijn met een specialistische behandeling zal worden aangevangen, zodat reeds daarom geen grond bestaat voor het oordeel dat vanwege het ontbreken van behandelingsmogelijkheden in Italië van overdracht dient te worden afgezien. Op grond van de conclusie van het rapport van ASGI kan niet worden geconcludeerd dat behandeling, indien nodig, in Italië niet mogelijk is, dan wel dat er in afwijking van het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet vanuit mag worden gegaan dat de Italiaanse autoriteiten onder de gegeven omstandigheden onvoldoende rekening zullen houden met de medische omstandigheden van de vreemdeling. Dit geldt te meer nu de staatssecretaris heeft toegezegd dat hij op het moment van de feitelijke overdracht zal bezien of overdracht van de vreemdeling aan Italië verantwoord is door het laten verrichten van een vliegreisgeschiktheidsonderzoek en dat voorafgaand aan de overdracht de medische gegevens van de vreemdeling aan de Italiaanse autoriteiten zullen worden doorgegeven. Aldus is ook zonder verdere individuele garanties van de Italiaanse autoriteiten voldoende gewaarborgd dat bij overdracht rekening wordt gehouden met de medische situatie van de vreemdeling. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris ten onrechte of onvoldoende gemotiveerd het standpunt heeft ingenomen dat overdracht aan Italië geen reëel risico op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden met zich zal brengen.
7. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 20 april 2015 alsnog ongegrond verklaren.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 13 mei 2015 in zaak nr. 15/8151;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Verbeek
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2015
574.