ECLI:NL:RVS:2015:3569

Raad van State

Datum uitspraak
11 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
201507910/1/A1 en 201507910/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van handhaving van detailhandelsactiviteiten op basis van bestemmingsplan en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 november 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. Het hoger beroep was ingesteld door [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 27 augustus 2015 het beroep van [appellante] ongegrond had verklaard. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Elburg, dat op 17 september 2014 aan [appellante] had gelast om binnen twee maanden de detailhandelsactiviteiten op het perceel [locatie] te 't Harde te beëindigen. Dit besluit werd later verduidelijkt, waarbij het college de last specificeerde en de bezwaar van [appellante] ongegrond verklaarde.

De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 29 oktober 2015. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de activiteiten van [appellante] op het perceel in strijd waren met het bestemmingsplan, dat de bestemming 'Dienstverlening' heeft. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de detailhandelsactiviteiten, waaronder de verkoop van fietsen en accessoires, niet zijn toegestaan op het perceel. [appellante] betoogde dat de rechtbank niet had onderkend dat de activiteiten niet uitsluitend detailhandel betroffen, maar ook reparatie en assemblage. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de aanwezigheid van showmodellen en de opslag van rijklaar gemaakte inruilfietsen in strijd waren met het bestemmingsplan.

Uiteindelijk bevestigde de voorzieningenrechter de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de strikte handhaving van bestemmingsplannen en de voorwaarden waaronder detailhandelsactiviteiten zijn toegestaan.

Uitspraak

201507910/1/A1 en 201507910/2/A1.
Datum uitspraak: 11 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 augustus 2015 in zaak nr. 15/2648 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Elburg.
Procesverloop
Bij besluit van 17 september 2014 heeft het college [appellante] op straffe van verbeurte van een dwangsom gelast om binnen twee maanden na verzending van dat besluit de detailhandelsactiviteiten, bestaande uit de verkoop van allerhande fietsen en aanverwante artikelen/accessoires, op het perceel [locatie] te 't Harde (hierna: het perceel) te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 23 april 2015 heeft het college de bij het besluit van 17 september 2014 opgelegde last verduidelijkt en het door [appellante] tegen dat besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 27 augustus 2015 heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 oktober 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. L. Bolier en J. [appellante], en het college, vertegenwoordigd door P.R. van Oene, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Op het perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "'t Harde 2009" de bestemming "Dienstverlening".
Ingevolge artikel 9.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn gronden met deze bestemming aanwezen voor dienstverlening.
Ingevolge artikel 9.5, aanhef en onder c, onder 1, is het in ieder geval verboden bouwwerken te gebruiken voor detailhandel.
Ingevolge artikel 1.37 wordt in de planvoorschriften onder "detailhandel" verstaan het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Ingevolge artikel 1.38 wordt in de planvoorschriften onder "dienstverlening" verstaan het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in de last een te beperkte uitleg geeft aan de op het perceel rustende bestemming "Dienstverlening". Daartoe voert zij aan dat op het perceel niet alleen reparatie en assemblage van fietsen en scooters plaatsvindt, maar dat ook een aantal showmodellen van fietsen en scootmobiels aanwezig is dat wordt gebruikt bij adviesgesprekken ten behoeve van de verkoop daarvan in andere vestigingen van [appellante]. Volgens haar staat het bestemmingsplan daaraan niet in de weg. Voorts staat het bestemmingsplan volgens [appellante] de opslag van rijklaar gemaakte inruilfietsen toe. De rechtbank heeft het college in zoverre ten onrechte bevoegd geacht handhavend op te treden, aldus [appellante].
3.1. Het college heeft de aan [appellante] opgelegde last in het besluit van 23 april 2015 als volgt verduidelijkt/gepreciseerd: "Wij dragen u daarom op om de detailhandelsactiviteiten, bestaande uit de verkoop van allerhande fietsen en aanverwante artikelen/accessoires, die niet daadwerkelijk worden gebruikt bij de reparatie van een fiets, op het perceel te beëindigen binnen twee maanden na de datum van verzending van deze brief en nadien beëindigd te houden. Onder de te beëindigen detailhandelsactiviteiten verstaan wij - gelet op de definitie van het begrip "detailhandel" in het bestemmingsplan ook de uitstalling ten verkoop van fietsen en aanverwante artikelen/accessoires, inclusief die onderdelen/accessoires, die ter reparatie kunnen worden gebruikt."
3.2. Gelet op de onder 3.1 weergegeven verduidelijking van de last heeft deze louter betrekking op de met het bestemmingsplan strijdige detailhandelsactiviteiten van [appellante] op het perceel. Tussen partijen is ook niet in geschil dat detailhandelsactiviteiten op het perceel niet zijn toegestaan.
Ter zitting is vastgesteld dat de showmodellen van fietsen en scootmobiels door [appellante] worden gebruikt bij de advisering over, het aanmeten van en door potentiele klanten laten uitproberen van een fiets of scootmobiel ten behoeve van de verkoop daarvan. De aanwezigheid van de showmodellen is daarmee gericht op detailhandelsactiviteiten en om die reden in strijd met het bestemmingsplan. Dat de feitelijke aankoop en levering van de fietsen en scootmobiels, naar [appellante] stelt, plaatsvindt op een andere vestiging van [appellante] maakt dat niet anders. Voorts is de opslag van rijklaar gemaakte inruilfietsen ten behoeve van detailhandel als bedoeld in artikel 1.37 van de planvoorschriften eveneens in strijd met de op het perceel rustende bestemming. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen en heeft het college terecht bevoegd geacht daartegen handhavend op te treden.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Duifhuizen
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2015
724.