ECLI:NL:RVS:2015:354
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de afwijzing van een verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 14 maart 2014 een beroep van een vreemdeling gegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris op 8 juli 2013 was afgewezen. De rechtbank vernietigde dit besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de procedure bleek dat de vreemdeling op 22 mei 2014 Nederland had verlaten met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie en dat zij bij vertrek een verklaring had ondertekend waarin zij aangaf dat zij lopende verblijfsrechtelijke procedures introk. Hierdoor was de staatssecretaris niet meer gehouden om een nieuw besluit te nemen, wat leidde tot de conclusie dat de grieven van de staatssecretaris geen betekenis meer hadden.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat de vreemdeling niet meer in Nederland verbleef en de staatssecretaris geen belang meer had bij de beoordeling van zijn grieven. De beslissing werd op 6 februari 2015 openbaar uitgesproken.