201504808/1/R2.
Datum uitspraak: 18 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Veere,
en
de raad van de gemeente Veere,
verweerder.
Procesverloop
[appellante] heeft beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door S.M. den Haan, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] is eigenaar van het perceel [locatie] te [plaats]. Zij wil bereiken dat de bestemming die op dat perceel rust wordt gewijzigd, zodat zij daar een woning kan bouwen. Het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de raad omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan daartoe.
2. Ingevolge artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), voor zover hier van belang, stelt de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast.
Ingevolge het tweede lid wordt de bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan, telkens opnieuw vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid vervalt de bevoegdheid tot het invorderen van rechten terzake van na dat tijdstip door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten die verband houden met het bestemmingsplan, indien niet voor het verstrijken van de periode van tien jaar, genoemd in het tweede of het derde lid, de raad onderscheidenlijk opnieuw een bestemmingsplan heeft vastgesteld dan wel een verlengingsbesluit heeft genomen.
3. Ter zitting is komen vast te staan dat het beroep van [appellante] uitsluitend is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de raad, in de zin van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb. [appellante] betoogt dat de raad niet tijdig een besluit heeft genomen, aangezien hij niet aan zijn verplichting heeft voldaan om het bestemmingsplan geldend voor haar perceel [locatie] te [plaats] uiterlijk op 1 juli 2013 te actualiseren. Zij heeft de raad bij brief van 27 mei 2015 medegedeeld dat hij in gebreke is om tijdig een besluit te nemen.
4. Gelet op de beroepsgrond van [appellante] ziet de Afdeling zich gesteld voor de vraag of de raad het bestemmingsplan niet tijdig heeft geactualiseerd en of daartegen beroep kan worden ingesteld.
5. Voor de beantwoording van deze vragen zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
Ingevolge artikel 9.1.4, vierde lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (hierna: Invoeringswet Wro) wordt voor een gebied waarvoor een bestemmingsplan geldt dat ten minste vijf jaar voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet onherroepelijk is geworden en waarvoor vóór dit tijdstip geen vrijstelling is verleend als bedoeld in artikel 33, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, binnen vijf jaar na dat tijdstip een bestemmingsplan vastgesteld overeenkomstig artikel 3.1, eerste lid, van de Wro dan wel een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van die wet. Indien niet aan die verplichting wordt voldaan is na afloop van bedoelde termijn artikel 3.1, vierde lid, van de Wro van toepassing.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a en b, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
6. Vast staat dat het voor het betreffende perceel geldende bestemmingsplan "Recreatie- en zomerhuizenterrein Kustlicht II" meer dan vijf jaar voor de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 onherroepelijk is geworden en dat de raad ingevolge artikel 9.1.4, vierde lid, van de Invoeringswet Wro binnen vijf jaar na de inwerkingtreding, dus uiterlijk op 1 juli 2013, een nieuw bestemmingsplan of een beheersverordening had moeten vaststellen. Vast staat ook dat de raad niet aan deze actualiseringsverplichting heeft voldaan.
In dergelijke gevallen vervalt ingevolge artikel 9.1.4, vierde lid, van de Invoeringswet Wro, in samenhang met artikel 3.1, vierde lid, van de Wro, de bevoegdheid tot het invorderen van rechten terzake van na dat tijdstip door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten die verband houden met het bestemmingsplan. De wetgever heeft aldus in een specifieke regeling voorzien voor de gevallen waarin de in artikel 9.1.4, vierde lid, van de Invoeringswet Wro genoemde termijnen worden overschreden. Daarnaast kunnen belanghebbenden die actualisering van een bestemmingsplan wensen, daartoe een aanvraag indienen. Als niet tijdig op de aanvraag wordt beslist, kan daartegen worden opgekomen op de voet van de artikelen 6:2, aanhef en onder b, en 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb. Dit is niet mogelijk indien een dergelijke aanvraag ontbreekt. Hieruit volgt dat het enkele feit dat de raad de actualiseringstermijn heeft overschreden niet met zich brengt dat beroep kan worden ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in de artikelen 6:2, aanhef en onder b, en 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb.
7. Aangezien voorts ter zitting is komen vast te staan dat [appellante] geen aanvraag heeft ingediend waarover de raad een besluit had moeten nemen, en ook anderszins geen beslistermijn is verstreken, was de raad niet in gebreke om tijdig een besluit te nemen en is het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2015
159-820.