ECLI:NL:RVS:2015:3528

Raad van State

Datum uitspraak
18 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
201410132/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Woon-werkzone Bloeidaal vastgesteld door de raad van de gemeente Amersfoort

Op 18 november 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Woon-werkzone Bloeidaal" dat op 28 oktober 2014 door de raad van de gemeente Amersfoort was vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor een woon-werkgebied in Amersfoort, dat aan verschillende zijden wordt begrensd door infrastructuur en natuurgebieden. Twee appellanten, beiden wonend in Amersfoort, hebben beroep ingesteld tegen de vaststelling van dit bestemmingsplan, waarbij zij zich vooral zorgen maken over de gevolgen voor hun woon- en leefklimaat, waaronder geluidshinder, lichthinder en waardevermindering van hun woningen.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft en dat de Afdeling deze beslissing terughoudend toetst. De appellanten hebben niet kunnen aantonen dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling heeft de beroepsgronden van de appellanten, waaronder de vrees voor aantasting van het uitzicht en de luchtkwaliteit, als ongegrond verklaard. De raad heeft voldoende maatregelen getroffen om te voldoen aan de geluidgrenswaarden en de appellanten hebben niet kunnen aantonen dat hun belangen onvoldoende zijn gewogen.

De uitspraak concludeert dat de beroepen van beide appellanten ongegrond zijn verklaard, waarmee de vaststelling van het bestemmingsplan door de raad van de gemeente Amersfoort in stand blijft. De proceskostenveroordeling is niet aan de orde gesteld.

Uitspraak

201410132/1/R2.
Datum uitspraak: 18 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Amersfoort (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2. [appellant sub 2], wonend te Amersfoort,
en
de raad van de gemeente Amersfoort,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Woon- werkzone Bloeidaal" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 2] heeft zijn zienswijze daarop naar voren gebracht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2015, waar [appellante sub 1A], [appellant sub 1B], [appellant sub 2], bijgestaan door G.G. Prinsen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.E. Eigenhuis en M. de Geus, beiden werkzaam bij de gemeente, R. Bruinsma, H. Meister en ing. B.H. Willighagen, zijn verschenen.
Overwegingen
Toetsingskader en planbeschrijving
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het onder het knooppunt Hoevelaken liggende woon- werkgebied dat aan de noordzijde wordt begrensd door de Hogeweg, in het noordoosten door de spoorlijn Amersfoort-Apeldoorn, in het zuiden door het natuurgebied Bloeidaal en in het westen door het fietspad Bloeidaalpad richting het natuurgebied ter hoogte van De Schakelaar.
Het beroep van [appellant sub 1]
3. [appellant sub 1] is eigenaar van het perceel [locatie 1] te Amersfoort, waar hij ook woont. Direct ten noorden van zijn perceel ligt het bedrijventerrein De Wieken Vinkenhoef en de Wiekenweg, een ontsluitingsweg van voormeld bedrijventerrein. Ten westen van zijn perceel ligt onder meer de A28. Direct ten oosten van zijn perceel staan twee woningen en verscheidene bedrijfsgebouwen aan de Hogeweg. Het beroep van [appellant sub 1] is gericht op het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein", voor zover het betreft het perceel dat is gelegen tegenover zijn woning aan de zuidzijde van de Hogeweg (hierna: het perceel). [appellant sub 1] meent dat hij erop mocht vertrouwen dat het perceel onbebouwd zou blijven en daaraan niet de bestemming "Bedrijventerrein" zou worden toegekend. Hij vreest dat verwezenlijking van het plan zal leiden tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat en waardevermindering van zijn woning.
4. [appellant sub 1] betoogt dat de raad aan het perceel ten onrechte de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "bouwvlak" heeft toegekend. Daartoe voert hij allereerst aan dat aldus wordt voorzien in bebouwing op het perceel terwijl hij erop mocht vertrouwen dat het perceel onbebouwd zou blijven, hij zijn vrije uitzicht zou behouden en aan het perceel niet de bestemming "Bedrijventerrein" zou worden toegekend. In dit verband stelt hij dat de gemeente hem ten tijde van de aankoop van zijn woning in 2003 heeft medegedeeld dat de gronden op het perceel weliswaar een woonbestemming hadden en dat daar aldus woningen zouden kunnen komen, maar dat de kavels op deze gronden alléén bestemd waren voor bewoners van de Oude Lageweg te Amersfoort die waren uitgekocht. Omdat al deze mensen inmiddels al woonruimte elders hadden, was het niet mogelijk om te gaan bouwen op het perceel, zodat hij vrij uitzicht zou houden, aldus [appellant sub 1].
4.1. Ingevolge artikel 4, lid, 4.1 van de planregels, voor zover thans van belang, zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven uit de categorieën 1 tot en met 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, ontsluitingsroutes, wegen en parkeervoorzieningen.
Ingevolge lid 4.2 dienen de gebouwen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bebouwingsvlakken te worden gebouwd en mag de maximale goot- en bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.
In de verbeelding is op het perceel de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" opgenomen, waarbij bij maximale goothoogte 6 meter en bij de maximale bouwhoogte 9 meter staat.
4.2. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
[appellant sub 1] heeft zijn woning gekocht in 2003. Ten tijde van die aankoop gold voor het perceel het bestemmingsplan "De Wieken-Vinkenhoef". In dat bestemmingsplan was aan het perceel de bestemming "Gemengde doeleinden (uit te werken ex artikel 11 WRO)" toegekend. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften van voormeld bestemmingsplan waren de op de kaart voor gemengde doeleinden aangewezen gronden, voor zover thans van belang, bestemd voor bedrijven uit de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en woondoeleinden. Aan die bestemming kon door [appellant sub 1] niet de gerechtvaardigde verwachting worden ontleend dat het perceel onbebouwd zou blijven en zich daar in de toekomst geen bedrijven zouden kunnen vestigen. [appellant sub 1] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat hem namens of door de raad een toezegging is gedaan waaraan hij het vertrouwen kon ontlenen dat het perceel onbebouwd zou blijven en daaraan niet de bestemming "Bedrijventerrein" zou worden toegekend.
Hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft vastgesteld.
Het betoog faalt.
5. [appellant sub 1] betoogt voorts dat verwezenlijking van de op het perceel voorziene ontwikkeling ertoe zal leiden dat zijn uitzicht onevenredig wordt aangetast. In dit verband wijst hij erop dat het plan voorziet in bebouwing op het perceel en dat het plan erin voorziet dat op het perceel onder meer voertuigen geparkeerd kunnen worden.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het uitzicht van [appellant sub 1] niet slechter wordt. Daartoe voert hij aan dat [appellant sub 1] uitzicht behoudt op het natuurgebied, nu in het plan aan de gronden ten oosten van de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" een groenbestemming is toegekend.
5.2. Bebouwing van het perceel mag volgens de planregels uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak. Het in de verbeelding op het perceel opgenomen bouwvlak, heeft bezien vanaf het perceel van [appellant sub 1] een breedte van ongeveer 35 meter, terwijl het perceel ter plaatse ongeveer 55 meter breed is en ligt op een afstand van ongeveer 95 meter van het perceel van [appellant sub 1]. Gezien vanaf het perceel van [appellant sub 1] ligt het bouwvlak voorts achter twee reeds bestaande woningen aan de Hogeweg 229 en 229A, waarvan de hoogte ongeveer gelijk is aan de in het plan voorziene maximale bouwhoogte op het perceel. Door die woningen zal het uitzicht op de met het plan mogelijk gemaakte bebouwing vanaf het perceel van [appellant sub 1] grotendeels worden ontnomen. Het plan voorziet voorts niet in bebouwing op het deel van het perceel ten oosten van het bouwvlak, waardoor [appellant sub 1] langs de met het plan mogelijk gemaakte bebouwing uitzicht behoudt op het ten zuiden van het perceel liggende gebied. De enkele omstandigheid dat het plan er niet aan in de weg staat dat ter plaatse voertuigen geparkeerd kunnen worden biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verwezenlijking van het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht van [appellant sub 1].
Het betoog faalt.
6. [appellant sub 1] betoogt tevens dat verwezenlijking van de voorziene ontwikkeling op het perceel leidt tot een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat.
In dit verband voert hij aan dat hij wordt ingeklemd tussen het bedrijventerrein De Wieken Vinkenhoef waar de bedrijvigheid hand over hand toeneemt en waarvan hij thans al veel overlast ondervindt en het met het plan mogelijk gemaakte bedrijventerrein op het perceel.
Hij voert voorts aan dat de bedrijfsactiviteiten op het perceel zullen leiden tot onaanvaardbare geluidhinder bij zijn woning.
6.1. Voor zover [appellant sub 1] stelt te vrezen voor toenemende overlast wegens het ten noorden van zijn woning gelegen bedrijventerrein De Wieken Vinkenhoef, wordt overwogen dat de gronden van dit bedrijventerrein geen deel uitmaken van het plan waartegen het beroep van [appellant sub 1] is gericht. De bezwaren van [appellant sub 1] tegen ontwikkelingen en activiteiten op voormeld bedrijventerrein kunnen daarom in deze procedure niet aan de orde komen.
6.2. De raad heeft voor de beoordeling van de geluidhinder wegens de met het plan mogelijk gemaakte bedrijvigheid op het perceel aansluiting gezocht bij de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 (hierna: de VNG-brochure). Het perceel is in het plan bestemd voor bedrijven van ten hoogste categorie 2. In de VNG-brochure wordt voor bedrijven in die categorie in gemengd gebied ter voorkoming van onaanvaardbare hinder een afstand van ten minste 10 meter aanbevolen. Tussen partijen is niet in geschil dat het gebied, waar afwisselend woningen en bedrijven voorkomen, moet worden aangemerkt als gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure. Vast staat dat de afstand tussen de woning van [appellant sub 1] en het perceel ongeveer 30 meter bedraagt. Aldus wordt voldaan aan voormelde aanbevolen richtafstand. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, die aan de hantering van de aanbevolen richtafstand in dit geval in de weg zouden kunnen staan. Voor zover [appellant sub 1] in dit verband heeft gewezen op de toename van geluidhinder door verkeer naar en van het perceel, overweegt de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, gelet op de beperkte omvang van het perceel en de daarop toegestane bedrijfsbebouwing en de omstandigheid dat daarop uitsluitend bedrijvigheid in de categorieën 1 en 2 is toegestaan, de bedrijfsactiviteiten beperkt in omvang zullen zijn en derhalve ook de verkeersaantrekkende werking zodanig beperkt zal zijn dat in zoverre niet voor onaanvaardbare geluidhinder behoeft te worden gevreesd.
Het betoog faalt.
7. [appellant sub 1] vreest voorts lichthinder te zullen ondervinden als gevolg van koplampen van voertuigen die bij het uitrijden vanaf het perceel direct in zijn woning zullen schijnen.
7.1. Niet in geschil is dat de beoogde in- en uitrit op het perceel die aansluit op de Hogeweg zal kunnen leiden tot lichthinder in de vorm van inschijnen van koplampen van vanaf het perceel vertrekkende voertuigen in de woning van [appellant sub 1]. Hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geeft evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan die omstandigheid geen doorslaggevend gewicht behoeft te worden toegekend. Daarbij heeft de raad in redelijkheid in aanmerking kunnen nemen dat het aantal verkeersbewegingen vanaf het perceel beperkt zal zijn. Voorts heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat het plangebied een woon- werkgebied is. In een dergelijke gemengde omgeving heeft de raad de te verwachten lichthinder niet onaanvaardbaar hoeven achten.
Het betoog faalt.
8. [appellant sub 1] betoogt verder dat verwezenlijking van de aan het perceel toegekende bestemming zal leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit door een toename van fijnstof.
8.1. In paragraaf 5.6, Luchtkwaliteit, van de plantoelichting is gemotiveerd weergegeven dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. [appellant sub 1] heeft dit niet weersproken.
Het betoog faalt.
9. [appellant sub 1] vreest ten slotte voor waardevermindering van zijn woning door verwezenlijking van de in het plan toegestane bedrijvigheid op het perceel. De waardevermindering wordt onder andere veroorzaakt doordat het uitzicht voor een groot deel wordt ontnomen en de woning een geïsoleerde positie krijgt, aldus [appellant sub 1].
9.1. Het betoog van [appellant sub 1] biedt geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog faalt.
10. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
11. [appellant sub 2] is eigenaar van het perceel [locatie 2] en [locatie 3] te Amersfoort, alwaar hij een loonwerkbedrijf exploiteert en verscheidene bedrijfsunits ten behoeve van opslag en productie verhuurt aan derden. Het beroep is gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen - 6", voor zover het betreft de gronden ten oosten van zijn perceel (hierna: de gronden). Dit plandeel voorziet in de bouw van zes woningen op een afstand van ongeveer 30 meter vanaf de oostelijke grens van het perceel van [appellant sub 2]. Hij vreest hierdoor te worden beperkt in zijn bedrijfsvoering.
12. [appellant sub 2] vreest dat de in het plan voorziene nieuwe woningen hem in zijn bestaande bedrijfsvoering zullen beperken, omdat ter plaatse van die woningen bij de bestaande bedrijfsvoering niet zal kunnen worden voldaan aan de voor hem geldende geluidgrenswaarden. Daartoe wijst hij erop dat op zijn perceel een loonwerkbedrijf is gevestigd en verhuur van machines plaatsvindt, hetgeen in ieder geval op basis van het overgangsrecht is toegestaan. Volgens hem is bij de beoordeling van de geluidhinder wegens zijn bedrijf op gevoelige objecten op de gronden voorts ten onrechte niet uitgegaan van de maximale planologische invulling van het plandeel. Daartoe voert hij aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met het ingevolge het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) vergunningvrij bouwen van mantelzorgwoningen, waardoor vergunningvrij woningen op korte afstand van zijn perceel kunnen worden gebouwd. Ten slotte betoogt [appellant sub 2] dat de raad ten onrechte de activiteiten op zijn perceel heeft beoordeeld als behorende tot één inrichting. Volgens hem had de raad moeten nagaan wat de gevolgen van het plan zijn voor de afzonderlijke bedrijven die een ruimte op zijn terrein huren.
12.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de in het plan voorziene woningen [appellant sub 2] niet in zijn bedrijfsvoering zullen beperken. Daartoe heeft hij in aanmerking genomen dat [appellant sub 2] reeds wordt beperkt door de ten oosten van zijn perceel staande bestaande woningen Hogeweg 247 en 247-1. In dit verband heeft de raad gesteld dat ter plaatse van die woningen moet worden voldaan aan de voor het bedrijf van [appellant sub 2] geldende geluidgrenswaarden zoals neergelegd in artikel 2.17 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit milieubeheer) en dat uit het ten behoeve van de vaststelling van het plan door adviesbureau Alcedo opgestelde rapport "Akoestisch onderzoek industrielawaai [appellant sub 2] aan de [locatie 2]" van 15 mei 2014 (hierna: het rapport) blijkt dat indien [appellant sub 2] ter plaatse van die bestaande woningen - die dichter bij zijn perceel liggen dan de in het plan voorziene woningen - aan die geluidgrenswaarden voldoet, ook ter plaatse van de in het plan voorziene woningen aan die grenswaarden wordt voldaan.
12.2. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat bij het bepalen van de maximale planologische invulling van zijn perceel ten onrechte geen rekening is gehouden met het ingevolge het Bor vergunningvrij bouwen van mantelzorgwoningen op de gronden, overweegt de Afdeling dat op 1 november 2014 het Besluit van 4 september 2014 tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht en diverse andere algemene maatregelen van bestuur in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht in werking is getreden (Stb 2014, 333), waarin in deze mogelijkheid wordt voorzien. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is genomen op 28 oktober 2014. De wijziging van het Bor is derhalve in werking getreden na de datum van vaststelling van het bestreden besluit. Bij de vaststelling van het plan heeft de raad met die wijziging dan ook geen rekening kunnen houden.
12.3. Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode. Voor de maximale geluidsniveaus op de gevel van gevoelige gebouwen geldt dat deze niet meer mogen bedragen dan 70, 65 en 60 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode.
12.4. In het rapport is uitgegaan van de bedrijfssituatie zoals door [appellant sub 2] is opgegeven in een melding als bedoeld in artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit milieubeheer van 9 oktober 2013. Tussen partijen is niet in geschil dat aldus is uitgegaan van de representatieve bedrijfssituatie voor de bestaande activiteiten.
In het rapport is allereerst geconcludeerd dat uitgaande van de representatieve bedrijfssituatie bij de bestaande woningen aan de Hogeweg 247 en 247-1 bij de door [appellant sub 2] beoogde bedrijfsvoering niet wordt voldaan aan de in artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer neergelegde geluidsvoorschriften. Om aan deze voorschriften te kunnen voldoen zijn volgens het rapport maatregelen in de vorm van een beperking van het verkeer in de avond- en nachtperiode en aanpassing van het bestaande geluidsscherm aan de noordoostzijde van het perceel van [appellant sub 2] nodig, waarbij dit scherm dient te worden verhoogd van 2 meter naar ten minste 4 meter. Ook bij de in het plan voorziene woningen op de gronden kan volgens het rapport, zonder dergelijke maatregelen, niet worden voldaan aan deze standaard geluidsvoorschriften. Alcedo heeft voorts onderzocht of de maatregelen die nodig zijn om bij de bestaande woningen te voldoen, ook afdoende zijn om ter plaatse van de nieuw te realiseren woningen te voldoen aan de geluidgrenswaarden. Uit de berekeningsresultaten van het rapport volgt dat, uitgaande van voormelde maatregelen, ook ter plaatse van de in het plan voorziene woningen zal worden voldaan aan de geluidgrenswaarden van artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De voormelde conclusies worden in de second opinion niet weersproken en in het deskundigenbericht onderschreven.
12.5. De Afdeling overweegt dat [appellant sub 2] gehouden is zijn bedrijfsvoering zodanig in te richten dat ter plaatse van de bestaande woningen aan de Hogeweg 247 en 247-1 wordt voldaan aan de krachtens het Activiteitenbesluit milieubeheer gestelde geluidgrenswaarden. Nu uit het rapport volgt dat indien bij de bestaande woningen aan de geluidgrenswaarden van artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt voldaan, ter plaatse van de nieuw te realiseren woningen op de gronden aan die grenswaarden wordt voldaan, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan voorziene woningen ten oosten van zijn perceel [appellant sub 2] niet in zijn bedrijfsvoering zullen beperken.
12.6. Voor zover [appellant sub 2] heeft betoogd dat de raad ten onrechte de activiteiten op zijn perceel heeft beoordeeld als behorende tot één inrichting en had moeten nagaan wat de gevolgen voor het plan zijn voor de afzonderlijke bedrijven die een ruimte op zijn terrein huren, overweegt de Afdeling dat in het deskundigenbericht staat dat het voor de beoordeling van de geluidssituatie verschil uitmaakt of er sprake is van één inrichting of van meerdere inrichtingen. Wanneer er sprake is van één inrichting dient de geluidsemissie van alle activiteiten binnen de inrichting cumulatief te worden beoordeeld, hetgeen betekent dat de norm dan voor het totaal aan activiteiten geldt, aldus het deskundigenbericht. Daarin staat voorts dat wanneer er sprake is van afzonderlijke inrichtingen, de geluidsemissie van de activiteiten van die inrichtingen afzonderlijk worden getoetst.
In de situatie dat per bedrijf afzonderlijk getoetst zou worden, zoals [appellant sub 2] bepleit, geldt ingevolge het Activiteitenbesluit milieubeheer per bedrijf een norm van 50 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en van 70 dB(A) etmaalwaarde voor het maximale geluidsniveau, aldus het deskundigenbericht. Per bedrijf is daardoor meer geluidruimte beschikbaar. Van een aantasting van de bedrijfsvoering is volgens het deskundigenbericht dan minder snel sprake. Aldus is in het rapport uitgegaan van een worstcasescenario door alle activiteiten op het perceel van [appellant sub 2] als ware het één inrichting te toetsen aan de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer, aldus het deskundigenbericht. [appellant sub 2] heeft dit niet betwist. Hetgeen [appellant sub 2] heeft betoogd geeft derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de beoordeling van de geluidhinder wegens de activiteiten op het perceel van [appellant sub 2], ten onrechte is uitgegaan van activiteiten die behoren tot één inrichting.
Het betoog faalt.
13. Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. Taal
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2015
325-823.