201501946/1/A3.
Datum uitspraak: 18 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 27 januari 2015 in zaak nr. 14/4513 in het geding tussen:
[appellante]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2014 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellante] om de geslachtsnaam van haar drie minderjarige zoons te wijzigen van [naam 1] in [naam 2] afgewezen.
Bij besluit van 9 juli 2014 heeft de staatssecretaris het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 januari 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2015, waar [appellante], bijgestaan door mr. C.J.P. Liefting, advocaat te Amstelveen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. V.N. Chaudron en mr. L.C. van der Linden, beiden werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen. Verder is ter zitting [belanghebbende] gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1:7, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd.
Ingevolge het vijfde lid worden bij algemene maatregel van bestuur regelen gesteld betreffende de gronden waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, de wijze van indiening en behandeling van verzoeken als in het eerste en het tweede lid bedoeld en betreffende het voor wijziging van de geslachtsnaam verschuldigde recht.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit geslachtsnaamswijziging (hierna: het Besluit) wordt op eensluidend verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en van degene wiens geslachtsnaam ten behoeve van de minderjarige wordt verzocht, of, indien de naam van een overleden ouder wordt verzocht, op verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger, de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaren of ouder gewijzigd in de geslachtsnaam van de levensgezel van de ouder, indien deze persoon anders dan als ouder de minderjarige tezamen met de ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek heeft verzorgd en opgevoed.
Ingevolge het tweede lid is het eerste lid van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van een minderjarige die de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, met dien verstande dat de termijn van verzorging en opvoeding dan ten minste vijf jaren bedraagt.
Ingevolge het derde lid geldt ten aanzien van de kinderen die de leeftijd van twaalf jaar wel hebben bereikt de in het tweede lid bedoelde verzorgingstermijn indien ten aanzien van twee of meer minderjarigen uit hetzelfde gezin verzoeken tot geslachtsnaamswijziging als bedoeld in het eerste lid worden gedaan, opdat de geslachtsnaam van deze kinderen dezelfde zal zijn.
Ingevolge artikel 6 kan een verzoek tot geslachtsnaamswijziging dat niet op een van de voorgaande artikelen kan worden gebaseerd, worden ingewilligd, indien de verzoeker aantoont dat het achterwege blijven van de geslachtsnaamswijziging de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de betrokkene in ernstige mate zou schaden.
In de bijlage bij de Bijsluiter psychische hinder van het Ministerie van Veiligheid en Justitie staat vermeld dat psychische hinder in beginsel moet worden aangetoond door een schriftelijke verklaring van een onafhankelijk (gedrags)deskundige. Deze moet aantonen hoe en met welke verschijnselen degene voor of door wie de geslachtsnaamswijziging is aangevraagd, lijdt onder de huidige geslachtsnaam en of wijziging van de geslachtsnaam ernstige lichamelijke of psychische klachten zal wegnemen of voorkomen. De Dienst Justis beoordeelt het verzoek, indien nodig met behulp van een medisch of psychologisch adviseur.
2. De staatssecretaris heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit ten grondslag gelegd dat niet aan de verplichte verzorgingstermijn van vijf jaren is voldaan. Voorts is de in artikel 6 van het Besluit opgenomen uitzonderingsgrond psychische hinder in dit geval volgens de medisch adviseur van de staatssecretaris (hierna: de medisch adviseur) niet van toepassing omdat op grond van de verstrekte gegevens in de Bijsluiters psychische hinder (hierna: de Bijsluiters) niet kan worden beoordeeld of het niet wijzigen van de geslachtsnaam van de minderjarige kinderen hun schade berokkent.
3. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris heeft beslist op een verzoek op grond van artikel 6 van het Besluit, waarbij het op de weg van [appellante] lag een zo compleet mogelijk beeld te geven van de aanwezigheid van psychische hinder. Het ontbreken van informatie komt hierbij voor haar rekening, aldus de rechtbank. De staatssecretaris heeft zich volgens de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat van hem niet kan worden verlangd dat hij [appellante] wijst op het ontbreken van medische informatie. Het is aan [appellante] voldoende inzicht te geven in het causaal verband tussen de psychische problemen en het hebben van de huidige geslachtsnaam, aldus de rechtbank. Het advies van de medisch adviseur waarop de staatssecretaris zijn beoordeling over de ingediende Bijsluiters heeft gebaseerd bevat volgens de rechtbank geen inconsistenties en is concludent zodat hij zich daarop bij zijn besluitvorming mocht baseren. Het ligt op de weg van [appellante] om aan te tonen dat de door de medisch adviseur getrokken conclusie onjuist is. De enkele stelling dat er psychologische rapporten beschikbaar zijn, die alsnog zouden kunnen worden overgelegd, is daartoe onvoldoende, aldus de rechtbank.
4. [naam 1] heeft ter zitting betoogd dat de nadere stukken van [appellante], gedateerd 26 oktober 2015, bij de Afdeling ontvangen op 27 oktober 2015, te laat zijn ingediend en wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing moeten blijven.
4.1. Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Awb kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. Ook indien een stuk niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ingediend, is het aan de rechter om te beslissen of de goede procesorde zich ertegen verzet dat het desbetreffende stuk bij de beoordeling van het bestreden besluit wordt betrokken. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2013, zaak nr. 201300837/1/R1.
De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat door de late indiening van de nadere stukken van [appellante] van 26 oktober 2015 [belanghebbende] of de staatssecretaris zijn belemmerd daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins is belemmerd. De nadere stukken van [appellante], die zeven dagen voor de zitting bij de Afdeling zijn binnengekomen, worden daarom niet wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing gelaten. Hierbij betrekt de Afdeling dat in de nadere stukken wordt ingegaan op aspecten die reeds onderwerp van geschil waren en waaromtrent de Afdeling reeds in haar brief van 20 oktober 2015 had aangekondigd dat deze ter zitting aan de orde zouden komen. In deze brief heeft de Afdeling aan de staatssecretaris verzocht het door hem over deze aspecten ingenomen standpunt nader te motiveren, zodat [belanghebbende] en de staatssecretaris zich hierop konden voorbereiden. Voorts bevatten de nadere stukken vier brieven, waarvan een brief reeds eerder is overgelegd. De drie niet eerder overgelegde brieven bestaan in totaal slechts uit vijf pagina’s, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat [belanghebbende] en de staatssecretaris onvoldoende in staat zijn geweest hierop ter zitting adequaat te reageren.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris het besluit mocht baseren op het advies van de medisch adviseur en dat met de door haar in beroep overgelegde stukken geen causaal verband is aangetoond tussen de psychische problemen van de kinderen en de huidige geslachtsnaam. Daartoe voert zij aan dat uit de door haar overgelegde stukken expliciet blijkt dat de kinderen psychische hinder ondervinden van het dragen van de geslachtsnaam [naam 1]. De rechtbank heeft haar ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld nadere stukken in te dienen ter motivering van haar verzoek, aldus [appellante]. In hoger beroep heeft zij ter nadere motivering van haar verzoek gewezen op het vonnis van de rechtbank Den Haag van 15 september 2014 en heeft zij een brief van drs. M.J. Dunnewijk, klinisch psycholoog en drs. G.J. de Boer Zoet, GZ psycholoog, beiden werkzaam bij De Kinderkliniek, (hierna: de brief) en een e-mail van M.L.M. Mandjes, onafhankelijk psycholoog (hierna: de e-mail) overgelegd. Hieruit volgt dat de kinderen psychische hinder ondervinden van het moeten dragen van de geslachtsnaam [naam 1], aldus [appellante].
5.1. In de bijlage bij de Bijsluiter psychische hinder staat vermeld dat om aan te tonen dat het achterwege blijven van de geslachtsnaamswijziging de geestelijke of lichamelijke gezondheid in ernstige mate zou schaden gebruik moet worden gemaakt van de Bijsluiter. [appellante] heeft ter motivering van haar verzoek drie Bijsluiters overgelegd welke zijn ingevuld door de onafhankelijk psycholoog Mandjes. Alle in de Bijsluiter gestelde vragen zijn beantwoord door Mandjes.
In het advies van de medisch adviseur staat over de door [appellante] overgelegde Bijsluiters vermeld dat: "In alle drie de casussen wordt in de verklaring van de psycholoog gesproken van posttraumatische stressklachten en daarbij wordt ook aangegeven dat er bij twee van de jongens een behandeling is geweest dan wel nog een behandeling loopt. In de verklaring wordt niet duidelijk waaruit de behandeling bestaat. Het effect van de behandeling is niet beschreven, wel worden er klachten benoemd, maar of dit minder is dan voorheen of juist niet komt niet naar voren. Er zijn geen psychologische rapportages bijgesloten om die mee te nemen in de beoordeling of het dragen van de huidige naam psychische hinder oplevert. Ik kan met de huidige gegevens niet beoordelen of het niet wijzigen van de naam gezondheidsschade oplevert".
In de Bijsluiters is niet verzocht om een omschrijving van de behandeling en de effecten daarvan. Voorts is in de Bijsluiter niet verzocht om psychologische rapportages bij te sluiten. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat, nu de medisch adviseur van oordeel was dat de overgelegde informatie onvoldoende was om te beoordelen of het niet wijzigen van de naam de gezondheid van de kinderen ernstig schaadt, de staatssecretaris zelf gehouden was deze informatie bij [appellante] op te vragen. Nu dit is nagelaten en de staatssecretaris het besluit van 9 juli 2014 nagenoeg geheel op het advies van de medisch adviseur heeft gebaseerd, is dat besluit niet zorgvuldig tot stand gekomen en niet deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
6. De conclusie is dat het besluit van 9 juli 2014 in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet berust op een deugdelijke motivering en evenmin zorgvuldig is voorbereid ingevolge artikel 3:2 van de Awb.
7. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de staatssecretaris op grond van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in het besluit op bezwaar van 9 juli 2014 te herstellen. De staatssecretaris dient daartoe opnieuw te beslissen op het bezwaar van [appellante] tegen de afwijzing van het verzoek om geslachtsnaamswijziging van haar minderjarige zoons. Daarbij dienen alle zich in het dossier bevindende stukken, met inbegrip van de stukken die [appellante] op 26 oktober 2015 aan de Afdeling heeft verzonden, te worden betrokken. Voorts geeft de Afdeling de staatssecretaris in overweging geen doorslaggevend gewicht toe te kennen aan de omstandigheid dat de behandelend psychologen in hun brief opmerken dat er "uiteraard niet een direct, door psychologisch onderzoek, causaal verband is aan te wijzen voor de PTSS en het al dan niet dragen van de naam van de biologische vader". Het lijkt in de rede te liggen te veronderstellen dat niet de achternaam als zodanig, maar de associaties die de achternaam oproept, van belang zijn bij de beoordeling van de vraag of het dragen van de achternaam de gezondheid van de kinderen ernstig schaadt. Het ligt in de rede dat de staatssecretaris de medisch adviseur raadpleegt. De Afdeling zal een termijn stellen voor herstel van het gebrek.
8. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op binnen acht weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het besluit van 9 juli 2014, kenmerk NM134/1459, te herstellen door opnieuw te beslissen op het bezwaar van [appellante] en dit besluit aan de Afdeling toe te zenden.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Verheij w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2015
280-798.