201503221/1/A4.
Datum uitspraak: 18 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Het college heeft op 6 november 2012 het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van orac’s in de wijk Groente- en Fruitmarkt (wijk 21) te Den Haag
Bij besluit van 2 april 2015 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2015, waar [appellant], in persoon, en namens het college mr. R.W. Schrijver en R. van Coevorden, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij het besluit van 6 november 2012 heeft het college, door vaststelling van een plaatsingsplan, de concrete locaties aangewezen waar orac's worden geplaatst. Onder meer is voorzien in de plaatsing van twee orac’s op het trottoir ter hoogte van de woning [locatie], waar [appellant] woont. De locatie van de orac’s was voorheen in gebruik als parkeerplaats.
2. [appellant] heeft betoogd dat het college ten onrechte op het bezwaar heeft beslist zonder hem opnieuw te horen. Naar zijn stelling was het college niet op de hoogte van al zijn inhoudelijke bezwaren. Daarbij wijst hij op bezwaren tegen het bestreden besluit wat betreft het verkeerd aanbieden van huisvuil, de waardedaling van zijn woning, stank- en geluidhinder, parkeerhinder en verkeersonveilige situaties.
2.1. Vast staat dat [appellant] naar aanleiding van het door hem gemaakte bezwaar is gehoord op 6 februari 2012. Blijkens het verslag daarvan is tijdens de hoorzitting gesproken over bezwaren van [appellant] betreffende de locatie van orac’s die ter hoogte van zijn woning zijn geplaatst. [appellant] is derhalve gehoord over de zijn inhoudelijke bezwaren ter zake van de locatie van de orac’s. Gelet hierop bestaat, hoewel [appellant] is gehoord voordat de locatie daadwerkelijk bij besluit van 6 november 2012 is aangewezen, geen grond voor het oordeel dat het college aanleiding had moeten zien [appellant] voorafgaand aan het nemen van het besluit op bezwaar opnieuw te horen. Dat [appellant] niet al zijn betogen tijdens de hoorzitting heeft toegelicht, doet, nog daargelaten dat hij de betogen betreffende de waardedaling van zijn woning, geluidhinder, parkeerhinder en verkeersonveilige situaties eerst in beroep naar voren heeft gebracht, daaraan niet af.
Het betoog faalt.
3. Bij de keuze van een locatie voor orac’s dient het college een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plaatsingsplan. Daarbij heeft het college beleidsvrijheid. De Afdeling toetst de keuze van het college terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden en de naar voren gebrachte alternatieve locatie beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.
4. [appellant] betoogt dat het college, gelet op de hinder die hij van de orac’s ondervindt, niet in redelijkheid de locatie ter hoogte van [locatie] heeft kunnen aanwijzen. Hij stelt stank- en geluidhinder te ondervinden vanwege het gebruik van de orac’s. [appellant] wijst er op dat regelmatig huisvuil naast de container wordt geplaatst en dat terzake niet handhavend wordt opgetreden. Ter ondersteuning van zijn betoog heeft hij veel foto’s overgelegd, waarop te zien is dat huisvuil naast de orac’s is geplaatst. Voorts heeft hij ter zitting een naast de orac aangetroffen kussen getoond.
4.1. De afstand van de orac’s tot de gevel van de woning van [appellant] bedraagt ruim 3 m.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat stankhinder zich nagenoeg niet voordoet omdat de containers in de grond worden geplaatst en zijn afgesloten met een klep. De orac’s worden volgens het college met enige regelmaat van binnen en buiten gewassen. Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld dat geluidhinder zich nauwelijks zal voordoen. De oracs zijn voorzien van een dubbelschalige trommel met rubberen dempers. Het plaatsen van een huisvuilzak in de orac veroorzaakt dan ook niet of nauwelijks geluidhinder, aldus het college. Het legen van de orac’s gebeurt tweemaal per week tussen 7:00 en 22:00 uur en duurt niet langer dan 5 tot 10 minuten.
[appellant] heeft de juistheid van de stellingen van het college niet betwist. Gelet op de door het college gegeven motivering ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat stank- en geluidhinder tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijft. In hetgeen [appellant] ter zake van stank- en geluidhinder heeft aangevoerd, behoefde het college gezien het vorenoverwogene in redelijkheid geen aanleiding te vinden om af te zien van de aanwijzing van de locatie voor de plaatsing van orac’s.
Het betoog faalt.
4.2. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet is toegestaan huisvuil naast de orac’s te plaatsen. Omwonenden kunnen bij het college melding doen van onjuist gebruik van de orac’s, aldus het college. De orac’s worden tweemaal per week geleegd.
Het onjuist aanbieden van huisvuil door het naast de orac te plaatsen betreft niet het bestreden besluit, maar is, zoals het college met juistheid heeft gesteld, een kwestie van handhaving. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college in verband met hetgeen [appellant] ter zake van naast de orac’s geplaatst huisvuil heeft aangevoerd, had moeten afzien van aanwijzing van de locatie.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat het college bij de belangenafweging onvoldoende rekening heeft gehouden met de waardevermindering van zijn woning aan de [locatie].
5.1. Het college heeft er naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid van kunnen uitgaan dat waardevermindering van een nabij orac’s gelegen woning de belangen van de eigenaar in de regel niet zodanig aantast dat daaraan meer gewicht moet worden toegekend dan aan het belang dat is gediend met de plaatsing van orac’s. Het college heeft in de enkele stelling dat de woning in waarde is verminderd in redelijkheid geen aanleiding hoeven vinden om af te zien van de aanwijzing van de locatie. Dit laat onverlet dat [appellant], indien hij stelt dat hij schade leidt die niet voor zijn rekening dient te komen, een verzoek tot schadevergoeding tot het college kan richten.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt dat het college niet in redelijkheid de locatie heeft kunnen aanwijzen, nu aan de overzijde van de Groenteweg een volgens hem geschiktere locatie ligt. Hij acht het niet juist dat het college zwaarder laat wegen dat het ongewenst is dat omwonenden die gebruik van de orac maken, de straat moeten oversteken, terwijl hij van de aangewezen locatie aanzienlijke hinder ondervindt. Hij acht het uitgangspunt van het college dat de hoofdroute niet door bewoners met vuilnis doorkruist mag worden niet sterk. Daarbij wijst hij erop dat vanwege de orac’s voor zijn woning parkeerplaatsen zijn verdwenen, waardoor mensen aan de overzijde van de Groenteweg hun auto moeten parkeren en derhalve ook de straat moeten oversteken om naar hun woning te gaan. Daarbij acht hij nog van betekenis dat auto’s in het algemeen vaker dan orac’s worden gebruikt.
6.1. Het college heeft het bestreden besluit toegelicht door er ter zitting op te wijzen dat de Groenteweg een wijkontsluitingsweg is. Reeds hierom is volgens het college de door [appellant] genoemde locatie geen geschikte locatie voor het aanbieden van huisvuil. Voor zover [appellant] erop heeft gewezen dat omwonenden, woonachtig aan de Parallelweg, twee straten moeten oversteken om huisvuil in de ter hoogte van zijn woning gelegen orac’s te deponeren, heeft het college te kennen gegeven dat de orac’s niet zijn bedoeld voor het huisvuil van die omwonenden.
6.2. Het college heeft randvoorwaarden gehanteerd bij het vinden van geschikte locaties voor orac’s, neergelegd in zijn "Kadervoorstel ondergrondse inzamelcontainers voor restafval" met kenmerk RIS 160943 (hierna: de randvoorwaarden). De randvoorwaarden houden onder meer in:
- parkeren: het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt;
- veiligheid: bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden.
6.3. De door [appellant] genoemde locatie ligt ten opzichte van de woningen aan de Groenteweg aan de overzijde van de weg. Het college heeft onweersproken gesteld dat de Groenteweg een wijkontsluitingsweg is. Aannemelijk is, zoals het college heeft gesteld, dat onveilige situaties ontstaan indien bewoners met huisvuilzakken de Groenteweg moeten oversteken om deze in orac’s te kunnen deponeren. De omstandigheid dat ook bij gebruik van parkeerplaatsen aan de overzijde van de Groenteweg de straat moet worden overgestoken, maakt dit niet anders. Het college heeft gezien de randvoorwaarden de locatie aan de overzijde van de Groenteweg ongeschikt kunnen achten. Het college heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om in verband met het door [appellant] aangevoerde, de locatie ter hoogte van zijn woning niet aan te wijzen. Daarbij komt nog dat het college ter zitting onweersproken heeft gesteld dat op de door [appellant] gewenste locatie kabels en leidingen in de grond liggen, die plaatsing van een orac onmogelijk maken, en dat de nabij de locatie aanwezige bomen het legen van een orac belemmeren.
De beroepsgrond faalt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2015
163.