201403364/1/A2.
Datum uitspraak: 14 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 maart 2014 in zaak nr. 13/3588 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 24 mei 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] toegekende huurtoeslag over 2009 berekend en definitief vastgesteld op nihil, en een bedrag van € 3.075,00 aan reeds verstrekte voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 17 april 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 april 2013 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam voor de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder j, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht), zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten onder woning verstaan: een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, wordt een huurtoeslag slechts toegekend voor de huur van een woning die een zelfstandige woonruimte of een onvrije etage is.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awir, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, onder medebewoner verstaan: de persoon die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (thans: de basisregistratie persoonsgegevens, hierna: GBA).
2. Aan het besluit van 24 mei 2012, gehandhaafd bij het besluit van 17 april 2013, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat uit gegevens van de GBA blijkt dat in 2009 op het adres van [appellante] te [plaats] (hierna: het woonadres), naast haarzelf ook haar vader stond ingeschreven. Deze dient als medebewoner te worden aangemerkt, zodat diens draagkracht van belang is voor de berekening van de huurtoeslag van [appellante]. Zij heeft, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, geen informatie verstrekt waaruit zou kunnen blijken dat haar vader niet als medebewoner moet worden aangemerkt, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
3. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van 17 april 2013 vernietigd, omdat dat besluit onvoldoende is gemotiveerd. Daarin is niet in voldoende mate ingegaan op de door [appellante] naar voren gebrachte bezwaren. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten, omdat volgens de GBA op het woonadres zowel [appellante] als haar vader in 2009 waren ingeschreven. [appellante] heeft niet aangetoond dat haar woning als zelfstandige woning, los van de woning van haar vader, moet worden aangemerkt. Hoewel het gezamenlijk inkomen van [appellante] en haar vader onder de inkomensgrens als bedoeld in artikel 14 van de Wht lag, bestond geen aanspraak op huurtoeslag, omdat de relatie tussen beiden niet puur zakelijk is en daarom gesproken kan worden van belangenverstrengeling, aldus de rechtbank.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij op het woonadres een zelfstandige woning bewoonde. De rechtbank heeft volgens haar onvoldoende gewicht toegekend aan de door haar op de zitting bij de rechtbank op 19 februari 2014 overgelegde bewijsstukken.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 27 december 2012 in zaak nrs. 201204442/1/A2 en 201204853/1/A2) mag de Belastingdienst/Toeslagen er in beginsel van uitgaan dat op één GBA-adres één zelfstandige woning is gelegen en degenen die op hetzelfde GBA-adres zijn ingeschreven, met uitzondering van de onderhuurder en degenen die behoren tot diens huishouden, mag aanmerken als medebewoners die behoren tot hetzelfde huishouden als de aanvrager van huurtoeslag. Het is aan de aanvrager aan te tonen dat op een en hetzelfde GBA-adres meer zelfstandige woningen zijn door bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat de gehuurde woning beschikt over een eigen toegang en wezenlijke voorzieningen die niet met andere bewoners op hetzelfde adres worden gedeeld. Voorts dient de huurder aan te tonen dat degene die de Belastingdienst/Toeslagen als medebewoner heeft aangemerkt niet tot zijn huishouden behoort of heeft behoord.
[appellante] is meermaals door de Belastingdienst/Toeslagen in de gelegenheid gesteld gegevens, zoals een huurcontract, over te leggen waaruit blijkt dat zij een zelfstandige woning bewoonde. Hieraan heeft zij geen gehoor gegeven.
Er is geen grond voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen in redelijkheid niet van [appellante] kon vergen de gevraagde informatie te verstrekken. Uit een huurcontract kan een omschrijving van het gehuurde en de overeengekomen huurprijs blijken, die van belang is voor de hoogte van de huurtoeslag. Ter zitting bij de rechtbank heeft zij foto’s van de woning getoond. Uit deze foto’s blijkt de indeling van het betrokken pand niet. Evenmin blijkt daaruit dat de gehuurde woning beschikte over een eigen toegang of de wezenlijke voorzieningen niet werden gedeeld met andere bewoners. Ook in hoger beroep heeft [appellante] geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij een zelfstandige woonruimte huurde. Ter zitting bij de Afdeling is voorts gebleken dat het pand slechts één badkamer had, zodat ten minste één wezenlijke voorziening ten tijde van belang werd gedeeld.
Nu [appellante] niet heeft aangetoond dat zij een zelfstandige woning huurde, had zij ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht reeds daarom geen aanspraak op huurtoeslag in 2009.
Het betoog faalt.
5. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ten aanzien van belangenverstrengeling behoeft, gelet op hetgeen is overwogen onder 4.1, geen bespreking meer.
6. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank buiten de grenzen van haar bevoegdheid is getreden door de rechtsgevolgen van het besluit van 17 april 2013 in stand te laten. De rechtbank heeft de grondslag van dat besluit gewijzigd, zonder dat zij daarop heeft kunnen reageren, aldus [appellante].
6.1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich in zijn verweerschrift in de beroepsprocedure, gelet op hetgeen is overwogen onder 4.1, terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] geen zelfstandige woning huurde en daarom geen aanspraak had op huurtoeslag. Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank op 19 december 2013 blijkt dat dit standpunt is besproken en dat [appellante] gelegenheid heeft gehad erop te reageren en dat ook heeft gedaan. Nu een heroverweging niet tot een ander besluit zou hebben geleid heeft de rechtbank onder deze omstandigheden met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 17 april 2013 terecht in stand gelaten.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2015
17-729.