ECLI:NL:RVS:2015:3466

Raad van State

Datum uitspraak
2 november 2015
Publicatiedatum
11 november 2015
Zaaknummer
201505611/3/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging milieuvergunning en verzoek om voorlopige voorziening inzake geurcontouren voor Latexfalt B.V.

Op 2 november 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, [verzoeker sub 1] en [verzoekster sub 2], een voorlopige voorziening vroegen tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. Dit besluit, genomen op 11 juni 2015, wijzigde een aantal voorschriften van een eerder verleende milieuvergunning voor een inrichting van Latexfalt B.V. op het perceel Hoogewaard 183 te Koudekerk aan den Rijn. De wijziging betrof onder andere de geurcontouren die aan de milieuvergunning zijn verbonden. Verzoekers vreesden dat Latexfalt, door de verruiming van de geurcontouren, de productie zou verhogen en daarmee de geuroverlast zou verergeren.

Tijdens de zitting op 23 oktober 2015 werd het verzoek behandeld. Verzoekers stelden dat Latexfalt op een informatieavond had aangegeven te werken aan een verhoging van de productiecapaciteit, wat zou leiden tot meer geuroverlast. Latexfalt verklaarde echter dat zij een aanvraag voor uitbreiding van de productiecapaciteit zou aanhouden en geen vergunningaanvraag zou indienen die de geuremissie zou beïnvloeden totdat de hoofdzaak was behandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat, gezien de toezeggingen van Latexfalt en de omstandigheden, het niet aannemelijk was dat Latexfalt voor de uitspraak in de hoofdzaak gebruik zou maken van de verruimde geurcontouren.

Daarom werden de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekers geen spoedeisend belang hadden dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigde. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 november 2015.

Uitspraak

201505611/3/A4.
Datum uitspraak: 2 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1], wonend te Hazerswoude-Rijndijk, gemeente Alphen aan den Rijn, en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 1]),
2. [verzoekster sub 2], gevestigd te Voorschoten, en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoekster sub 2]),
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2015 heeft het college een aantal voorschriften, verbonden aan de bij besluit van 18 april 2007 verleende milieuvergunning voor een inrichting voor het vervaardigen van producten voor vloeren, wegenbouw, daken en industrie op het perceel Hoogewaard 183 te Koudekerk aan den Rijn, gemeente Alphen aan den Rijn, gewijzigd.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en [verzoekster sub 2] beroep ingesteld.
[verzoeker sub 1] en [verzoekster sub 2] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 23 oktober 2015, waar [verzoeker sub 1], vertegenwoordigd door mr. J.M. van Koeveringe-Dekker, advocaat te Middelburg, [verzoekster sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. D.A. Cleton, en het college, vertegenwoordigd door A.M. Burger en A.P.M. Schouwmans, beiden werkzaam bij de Omgevingsdienst West-Holland, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Latexfalt B.V., vertegenwoordigd door [vier gemachtigden], bijgestaan door mr. A. Collignon, advocaat te Amsterdam, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Bij het bestreden besluit heeft het college, naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van Latexfalt, de voorschriften 3.3.1, 3.3.2, 3.3.3, 3.3.9, 3.3.16 en 4.4.1 van de milieuvergunning van 18 april 2007 gewijzigd. De wijziging van voorschrift 3.3.1 behelst het vervangen van de daarin voorgeschreven geurcontour van 2 geureenheden per kubieke meter (ge/m³) als 98-percentiel door emissie-eisen van 144 M (miljoen) en 36.6 M Europese geureenheden per kubieke meter (M ouE/m³). Deze wijziging leidt er de facto toe dat de geurcontour ten opzichte van de vergunning van 2007 wordt verruimd.
4. [verzoeker sub 1] en [verzoekster sub 2] hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen, omdat zij vrezen dat Latexfalt, voordat het bestreden besluit onherroepelijk is, van deze verruimde geurcontour gebruik zal maken door de productie te verhogen, hetgeen zou leiden tot meer geuroverlast. Zij wijzen erop dat Latexfalt op een informatieavond op 24 juni 2015 heeft meegedeeld dat zij werkt aan een verhoging van de capaciteit waardoor de nieuwe, verruimde geurcontour wordt opgevuld. Verder wijzen zij erop dat Latexfalt recent een opslagtank voor grondstoffen heeft geplaatst waardoor de geuremissie toeneemt.
5. Ter zitting heeft Latexfalt toegezegd dat zij een aanvraag van 26 augustus 2011 om een vergunning voor de uitbreiding van de productiecapaciteit zal aanhouden en niet zal aanvullen totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak, dat zij gedurende die periode geen vergunningaanvraag voor activiteiten waardoor de geuremissie wordt beïnvloed zal indienen en dat de recent geplaatste opslagtank pas in april 2016 in gebruik zal worden genomen. Verder heeft Latexfalt ter zitting verklaard dat de vergunde maximale productiecapaciteit van 65.000 ton bitumen en polymeren per jaar nooit is gehaald, dat het bedrijf nooit meer dan 55.000 ton per jaar heeft geproduceerd en dat in de komende maanden de productie relatief laag zal zijn omdat in die periode het bedrijf minder opdrachten krijgt. Voorts zal de behandeling van de hoofdzaak naar verwachting in januari 2016 plaatsvinden.
Gelet op deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat Latexfalt, voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak, van de bij het bestreden besluit verruimde geurcontour gebruik zal maken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben [verzoeker sub 1] en [verzoekster sub 2] dan ook geen spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
6. Gelet hierop worden de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Van Roessel
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2015
190-784.