201410240/1/A3.
Datum uitspraak: 11 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Economische Zaken,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 21 november 2014 in zaak nr. 13/757 in het geding tussen:
de stichting Stichting tot behoud van natuurlijke en cultuurhistorische waarden in de Alkmaardermeeromgeving
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2012 heeft de staatssecretaris aan het Recreatieschap Alkmaarder- en Uitgeestermeer (hierna: het RAUM) ontheffing verleend van artikel 11 van de Flora- en faunawet voor zover het betreft het beschadigen, vernielen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van de bittervoorn en de kleine modderkruiper.
Bij besluit van 12 maart 2013 heeft de staatssecretaris het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 21 november 2014 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 maart 2013 vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De stichting heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 2015, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.E.W. Tieleman, werkzaam bij het ministerie, is verschenen.
Overwegingen
1. In geschil is of de staatssecretaris terecht het bezwaar van de stichting niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat zij het bezwaarschrift één dag na het eindigen van de bezwaartermijn heeft ingediend.
2. De staatssecretaris heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet aannemelijk heeft geacht dat het besluit van 27 november 2012 op die datum is verzonden omdat het RAUM het besluit op 29 november 2012 heeft ontvangen. De dag van ontvangst is volgens de staatssecretaris niet bepalend voor de aanvang van de bezwaartermijn. De stichting heeft voorts niet op geloofwaardige wijze ontkend dat het besluit op 27 november 2012 is verzonden, aldus de staatssecretaris.
3. Dit betoog slaagt niet.
Het besluit van 27 november 2012 is niet aangetekend verzonden. Op het besluit ontbreekt voorts een stempel met de verzenddatum. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat uit de door de staatssecretaris overgelegde schermprint niet kan worden afgeleid dat het besluit van 27 november 2012 op die dag is verzonden. De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraak van 26 juni 2013 in zaak nr. 201210511/1/A1 overwogen dat de staatssecretaris aannemelijk moet maken dat het stuk is verzonden en dat bij gebreke van bewijs het risico van het niet aannemelijk kunnen maken van de datum van daadwerkelijke verzending voor rekening van de staatssecretaris komt. Nu de staatssecretaris niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit van 27 november 2012 ook op die dag is verzonden en onbetwist is dat het RAUM dit besluit volgens zijn administratie op 29 november 2012 heeft ontvangen, kan niet worden uitgesloten dat het besluit op 28 november 2012 is verstuurd.
Gezien het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het bezwaarschrift van de stichting daarom binnen de termijn is ingediend, zodat de staatssecretaris het bezwaar ten onrechte vanwege de overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Economische Zaken tot vergoeding van bij de stichting Stichting tot behoud van natuurlijke en cultuurhistorische waarden in de Alkmaardermeeromgeving in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de staatssecretaris van Economische Zaken een griffierecht van € 493,00 (zegge: vierhonderddrieënnegentig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Van Tuyll van Serooskerken
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2015
290.