201409113/1/V6.
Datum uitspraak: 11 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: de Raad van Bestuur),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 november 2014 in zaak nr. 14/9243 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats],
en
de Raad van Bestuur.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2013 heeft de Raad van Bestuur een aanvraag van [wederpartij] om verlening van een tewerkstellingsvergunning (hierna: twv) voor [persoon] (hierna: de aanvraag) afgewezen.
Bij besluit van 13 maart 2014 heeft de Raad van Bestuur het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 november 2014 heeft de rechtbank het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de Raad van Bestuur binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Raad van Bestuur hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2015, waar de Raad van Bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.A.I. Gerards, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het UWV), en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. A. van Driel, advocaat te Alkmaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav) wordt een twv geweigerd indien voor de desbetreffende arbeidsplaats prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt (hierna: pga) beschikbaar is.
Ingevolge artikel 1 van het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wav (Stb. 2008, 120) wordt de bevoegdheid inzake het afgeven, verlengen en intrekken van twv’s overgedragen aan het UWV.
Volgens paragraaf 12 van de Uitvoeringsregels Wav behorende bij het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wav (hierna: de Uitvoeringsregels) is - voor zover van belang - voor tewerkstelling in de horecasector het restrictieve toelatingsbeleid onverkort van toepassing. Voorts zal volgens de Uitvoeringsregels ten aanzien van tewerkstelling in Chinees-Indische restaurants alsmede grillrooms, pizzeria’s, shoarma-zaken, koffie- en eethuizen en dergelijke een vergunning in de regel geweigerd dienen te worden indien algemeen bedienend- of keukenpersoneel op de arbeidsmarkt beschikbaar is. Ook voor andere restaurants met een specifieke keuken zal getoetst moeten worden of voor het bereiden van de specifieke gerechten met een korte opleiding kan worden volstaan, dan wel of eventuele specialiteiten ook door reeds beschikbaar personeel kunnen worden vervaardigd.
2. De Raad van Bestuur betoogt onder verwijzing naar hetgeen zij in zaak nr. 201311657/1/V6, waarin de Afdeling op 25 maart 2015 uitspraak heeft gedaan (www.raadvanstate.nl), heeft aangevoerd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat voor de functie waarvoor de aanvraag is ingediend - die van zelfstandig werkend kok Chinese keuken - pga aanwezig was en is, zodat hij de aanvraag terecht daarom heeft afgewezen. Volgens de Raad van Bestuur heeft de rechtbank voorts ten onrechte overwogen dat [wederpartij] erop kon vertrouwen dat haar aanvraag bij het goed doorlopen van 'het Stappenplan voor de vervulling van vacatures in de Chinees-Indische Horeca en de aanvraag voor een twv’ (hierna: het Stappenplan), dat gold voor de periode van 1 november 2008 tot 6 maart 2013, zou worden ingewilligd.
2.1. In het Stappenplan staat dat de stappen 1 en 2, die wervingsinspanningen en een vacaturemelding inhouden, betrekking hebben op de fase die is gelegen vóór de indiening van een aanvraag om verlening van een twv. Hoofddoel daarbij is het streven om door middel van door de werkgever te verrichten wervingsinspanningen de vacature te vervullen met pga. Het aanvragen van een twv is het sluitstuk en komt daarom pas in beeld als er sprake is van een gebleken tekort aan pga, aldus het Stappenplan.
Uit de tekst van het Stappenplan volgt derhalve niet dat bij het juist doorlopen daarvan een twv zal worden verleend. Weliswaar staat in die tekst dat het aanvragen van een twv in beeld komt als sprake is van een gebleken tekort aan pga, maar daaruit volgt niet dat indien uit de wervingsinspanningen geen pga naar voren komt, zonder meer aanspraak op een twv bestaat.
Dat onder het Stappenplan daadwerkelijk toetsing aan de aanwezigheid van pga plaatsvond blijkt uit de omstandigheid dat het UWV in het kader van een eerdere aanvraag van [wederpartij] om verlening van een twv van 24 oktober 2012, derhalve drie maanden voor de aanvraag, veertien kandidaten behorend tot het pga naar [wederpartij] heeft verwezen op basis van de door haar gestelde functie-eisen.
Voorts volgt uit voormelde uitspraak van 25 maart 2015 en de uitspraak van de Afdeling van diezelfde datum in zaak nr. 201311780/1/V6 dat het Stappenplan er niet aan in de weg staat dat de Raad van Bestuur bij de beoordeling van een aanvraag om afgifte van een twv toetst of voor de desbetreffende functie in de Chinese keuken pga beschikbaar is. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
Dat betekent dat [wederpartij], anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, er niet op mocht vertrouwen dat de aanvraag bij het goed doorlopen van het Stappenplan zou worden ingewilligd.
Het betoog slaagt.
2.2. Nu de Raad van Bestuur naar aanleiding van de aanvraag twee kandidaten naar [wederpartij] heeft verwezen en [wederpartij] niet heeft aangetoond dat deze kandidaten niet geschikt of geschikt te maken zouden zijn voor de gevraagde functie, moet het ervoor worden gehouden dat ten tijde van belang voor de gevraagde functie pga beschikbaar was, zodat de Raad van Bestuur de aanvraag reeds op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav, terecht heeft afgewezen.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Aangezien, zoals hiervoor is overwogen, de Raad van Bestuur de aanvraag reeds op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav, terecht heeft afgewezen, behoeven de overige in eerste aanleg door [wederpartij] aangevoerde beroepsgronden geen bespreking meer. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 13 maart 2014 alsnog ongegrond verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 november 2014 in zaak nr. 14/9243;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Woestenburg-Bertels, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Woestenburg-Bertels
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2015
501.