ECLI:NL:RVS:2015:3429

Raad van State

Datum uitspraak
11 november 2015
Publicatiedatum
11 november 2015
Zaaknummer
201500949/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de vaststelling van kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] ongegrond heeft verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluiten van 28 januari en 4 februari 2014 de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2010 en 2011 definitief op nihil vastgesteld. Dit besluit volgde op een bezwaar van [appellante], dat door de Belastingdienst ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet aan de voorwaarden voldeed om in aanmerking te komen voor de toeslag, omdat zij niet alle verschuldigde kosten voor de kinderopvang tijdig had voldaan.

Tijdens de zitting van de Raad van State op 27 juli 2015 heeft [appellante] betoogd dat het onterecht is dat zij de kosten voor de kinderopvang ten tijde van de opvang of kort daarna had moeten voldoen. Zij stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die haar situatie rechtvaardigden, zoals het faillissement van het kinderopvangbureau en de onduidelijkheid over haar betalingsverplichtingen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht heeft vastgesteld dat [appellante] niet aan de voorwaarden voldeed. De Afdeling bevestigde dat de kosten voor kinderopvang daadwerkelijk moeten zijn voldaan om aanspraak te kunnen maken op de toeslag.

De Afdeling heeft ook de argumenten van [appellante] over de gelijkheid van behandeling en de betalingen na het faillissement van het kinderopvangbureau verworpen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard. De Raad van State heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

201500949/1/A2.
Datum uitspraak: 11 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 december 2014 in zaak nr. 14/4569 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluiten van 28 januari en 4 februari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag voor [appellante] voor de jaren 2010 en 2011 definitief op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 6 juni 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2015, waar [appellante], bijgestaan door mr. H.F.A. Notenboom, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
De Afdeling heeft de behandeling geschorst.
Nadat partijen aan de Afdeling hebben laten weten dat zij niet alsnog tot een schikking zijn gekomen, heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. [appellante] heeft voor de kinderopvang van haar dochter bij ‘[kinderopvangbureau]’ in 2010 en 2011 kinderopvangtoeslag aangevraagd. De toegekende voorschotten van in totaal € 9.674,- en € 13.001,- zijn aan [kinderopvangbureau] betaald.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft de voorschotten voor [appellante] voor de jaren 2010 en 2011 op nihil vastgesteld, omdat [appellante] niet daadwerkelijk kosten van kinderopvang heeft gehad. Naar aanleiding van het door [appellante] gemaakte bezwaar heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij brief van 18 april 2014 verzocht om binnen twee weken de maandelijkse facturen van kinderopvang in 2010 en 2011, alsmede bewijzen van betalingen voor de kinderopvang in die periode toe te sturen. Vervolgens heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar ongegrond verklaard.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij ten tijde van de kinderopvang of kort daarna, alle verschuldigde kosten moet hebben voldaan om in aanmerking te kunnen komen voor kinderopvangtoeslag. Het is in strijd met beginselen van behoorlijk bestuur dat zij kort na de kinderopvang de kosten daadwerkelijk moet hebben voldaan terwijl de Belastingdienst/Toeslagen een ruime termijn krijgt om het recht op toeslag vast te stellen. Voorts zijn er bijzondere omstandigheden die maken dat niet aan haar kan worden tegengeworpen dat zij niet ten tijde van of kort na de toeslagjaren 2010 en 2011 betalingen heeft verricht aan [kinderopvangbureau]. In de eerste plaats was zij door de administratie van [kinderopvangbureau] pas in 2012 ermee bekend dat zij betalingen verschuldigd was. Zij verkeerde in de veronderstelling dat de gemeente haar eigen bijdrage zou betalen. In de tweede plaats ging [kinderopvangbureau] begin 2012 failliet en kon zij niet eerder beginnen met aflossen dan in 2014, nadat bekend was geworden wie de curator in het faillissement was, aldus [appellante].
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 november 2013 in zaak nr. 201210719/1/A2), dienen alle verschuldigde kosten voor kinderopvang daadwerkelijk ten tijde van die opvang of uiterlijk kort daarna te worden voldaan. De Belastingdienst/Toeslagen moet betrekkelijk kort na afloop van het kalenderjaar aan de hand van de verstrekte gegevens over de tussen partijen gemaakte afspraken definitief kunnen vaststellen of voor dat jaar aanspraak bestaat op kinderopvangtoeslag en wat in dat geval de hoogte van de tegemoetkoming is. Anders dan [appellante] stelt, is de Afdeling in haar uitspraak van de Afdeling van 8 april 2015 in zaak nr. 201404705/1/A2, niet van deze jurisprudentie teruggekomen. In die zaak had de Belastingdienst/Toeslagen zijn hoger beroep ingetrokken. Dientengevolge stond het oordeel van de rechtbank, dat de Belastingdienst/Toeslagen niet zonder nadere motivering heeft mogen aannemen dat de aanvrager geen kosten heeft gemaakt, in rechte vast en heeft de Afdeling daarover geen eigen oordeel gegeven.
2.2. Dat aan [appellante] door de administratie van [kinderopvangbureau] niet eerder dan in 2012 bekend was dat zij bijdragen voor 2010 en 2011 verschuldigd zou zijn, maakt dit niet anders. De verschuldigdheid van de betalingen aan [kinderopvangbureau] vloeit voort uit de overeenkomst tussen [appellante] en [kinderopvangbureau]. Zij had uit die overeenkomst kunnen en moeten begrijpen dat de toeslag die zij ontving onvoldoende was om de kosten van kinderopvang door [kinderopvangbureau] te voldoen en dat zij ook zelf betalingen moest verrichten. Dat [appellante], naar zij stelt, in de veronderstelling verkeerde dat de gemeente haar eigen bijdrage zou voldoen, zonder dat de gemeente daartoe een besluit had genomen of haar dat had toegezegd, komt voor haar risico. Dat [kinderopvangbureau] in februari 2012 failliet is gegaan, stond er niet aan in de weg dat [appellante] de verschuldigde betalingen over de laatste maanden van 2011 had kunnen voldoen op het rekeningnummer van [kinderopvangbureau]. Nu zij over geheel 2010 en 2011 geen betalingen aan [kinderopvangbureau] heeft verricht is niet aannemelijk dat zij eerst is gaan betalen toen bekend was wie de curator was.
3. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan, dat een [persoon] ter zitting bij de rechtbank heeft verklaard dat de Belastingdienst/Toeslagen aan haar wel een toeslag heeft toegekend, ook al heeft ook zij een deel van de kosten van kinderopvang pas achteraf voldaan.
3.1. Het betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder, onder meer bij uitspraak van 9 juli 2014 in zaak nr. 201308714/1/A2, heeft overwogen, maakt de omstandigheid dat de Belastingdienst/Toeslagen vanwege capaciteitsgebrek niet in staat is iedere aanspraak van iedere vraagouder te controleren, niet dat de dienst reeds daarom in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel door in een geval als het onderhavige de toeslag voor [appellante] op nihil vast te stellen.
4. [appellante] betoogt ten slotte dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat de Belastingdienst/Toeslagen na het faillissement van [kinderopvangbureau] nog een bedrag van € 2706,- aan dat bureau heeft overgemaakt. Nu de Belastingdienst/Toeslagen van het faillissement van het kinderopvangbureau op de hoogte was of had moeten zijn, kan in ieder geval dat bedrag niet van haar worden teruggevorderd, aldus [appellante].
4.1. [appellante] baseert haar stelling op een e-mail van de curator waarin is vermeld: "Gebleken is echter dat de belastingdienst in de maanden kort na de aanvang van het faillissement nog toeslagbedragen op de bankrekening van gefailleerde heeft betaald. Dit in totaal voor € 2.706,-". Uit de overgelegde gegevens blijkt evenwel niet op welke datum deze betalingen zijn gedaan en op welk toeslagjaar deze betrekking hebben. Het faillissement van [kinderopvangbureau] is uitgesproken op 21 februari 2012. Niet gebleken is dat de Belastingdienst/Toeslagen na die datum nog voorschotten voor 2011 aan [kinderopvangbureau] heeft betaald. Aannemelijk is, zoals de Belastingdienst/Toeslagen in de brief aan [appellante] van 5 oktober 2015 te kennen heeft gegeven, dat de betaling of betalingen betrekking hebben op het toeslagjaar 2012. Gelet hierop slaagt het betoog niet.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2015
362.