201502715/1/V2.
Datum uitspraak: 30 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 13 maart 2015 in zaak nr. 14/17079 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 maart 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Martens, advocaat te Rotterdam, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
1.1. De rechtbank heeft overwogen dat de door de vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde homoseksuele gerichtheid en de problemen, die hij in verband hiermee in zijn land van herkomst heeft ondervonden, niet zijn aan te merken als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden omdat hij dit niet aan zijn eerdere asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd, terwijl dit voor de beoordeling van die aanvraag van belang kon zijn. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat zich in deze zaak geen bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden voordoen, als bedoeld in paragraaf 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998, nr. 145/1996/764/965, Bahaddar tegen Nederland (www.echr.coe.int).
1.2. Dat de rechtbank in deze zaak het uit vaste rechtspraak van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1) volgende rechterlijk beoordelingskader heeft toegepast, is niet overeenkomstig de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2015 in zaken nrs. 201208550/1/V2, 201110141/1/V2 en 201210441/1/V2. Uit die uitspraak volgt dat de bestuursrechter in een zaak als deze, waarin de vreemdeling zijn gestelde seksuele gerichtheid en de in verband daarmee in zijn land van herkomst ondervonden problemen op een later moment als asielmotief heeft aangevoerd, het standpunt van de staatssecretaris over die gerichtheid en uiteraard ook over de in verband daarmee in het land van herkomst ondervonden problemen in een besluit van gelijke strekking moet toetsen als ware het een eerste weigering een asielvergunning te verlenen.
2. Het hoger beroep is reeds hierom kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De grief behoeft geen bespreking. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 13 maart 2015 in zaak nr. 14/17079;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Klinkers, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Klinkers
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2015
549.