201506858/1/R6 en 201506858/2/R6.
Datum uitspraak: 27 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te Puttershoek, gemeente Binnenmaas,
en
de raad van de gemeente Binnenmaas,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Rustenburg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 oktober 2015, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.E.M. Vaassen en K. van Gammeren, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting als partij gehoord de stichting Stichting Adullam, vertegenwoordigd door ing. N.B. Stam en D. van Vliet, en de stichting Stichting HW Wonen, vertegenwoordigd door J. Schipper.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan maakt de bouw van een woonzorgcomplex met maximaal 45 zorgwoningen, te ontwikkelen door Stichting Adullam, en maximaal 68 woningen, te ontwikkelen door Stichting HW Wonen, mogelijk. Daarnaast zijn in het plan drie bestaande woningen aan de Groeneweg als zodanig bestemd.
[appellant] woont tegenover het plangebied aan de [locatie] en heeft vanuit zijn woning zicht op het plangebied. De kortste afstand tussen zijn woning en de nieuwe woonbebouwing, met een maximum goot- en bouwhoogte van 6 onderscheidenlijk 11 meter, is ongeveer 30 meter. De kortste afstand tussen zijn woning en het voorziene woonzorgcomplex, met een maximum bouwhoogte van 12 meter, is ongeveer 60 meter. Voorheen stond binnen het plangebied op een afstand van ongeveer 80 meter van zijn woning een kassencomplex met een hoogte van ongeveer 5 meter.
Uitzicht
4. [appellant] betoogt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belang bij het behoud van het bestaande uitzicht. Hij voert hiertoe aan dat de gemeente hem bij de verkoop van de kavel, medio jaren ’90, heeft medegedeeld dat hij uitzicht zou houden in de richting van de Groeneweg en de Rustenburgstraat. Indien hij toen had geweten dat tegenover zijn woning gebouwd zou gaan worden, dan had hij voor een andere bouwkavel gekozen, aldus [appellant]. Verder is hij het niet eens met de kwalificatie van de raad dat het plangebied stedenbouwkundig ruim wordt opgezet; daarvoor is de bebouwingsdichtheid te hoog.
4.1. [appellant] heeft ter zitting toegelicht dat hij geen bewijs kan overleggen van de door hem bedoelde mededeling van de gemeente dat hij uitzicht in de richting van de Groeneweg en de Rustenburgstraat zou hebben. Gelet hierop bevat het betoog onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad ten onrechte deze gestelde mededeling niet gestand heeft gedaan of in zijn afweging hieraan te weinig betekenis heeft toegekend.
De voorzieningenrechter overweegt voorts dat de in het plan voorziene bebouwing weliswaar zal leiden tot een beperking van het bestaande uitzicht van [appellant], maar dat deze beperking gelet op de afstand van ongeveer 30 meter tussen de nieuwe woningen en de woning van [appellant] niet onaanvaardbaar is. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat uit de nota zienswijzen volgt dat de raad mede met het oog op de belangen van omwonenden tussen de nieuwe woningen en de woning van [appellant] een groenstrook en een waterpartij heeft voorzien. Het betoog faalt.
Locatiekeuze woonzorgcomplex
5. [appellant] betoogt dat de raad het plan heeft vastgesteld in strijd met het gemeentelijk beleid om zorgvoorzieningen en zorgwoningen te concentreren in de Wijk van je Leven, hetgeen een nieuw woon- en zorggebied is op een afstand van ongeveer 500 meter van het plangebied.
Voorts voert [appellant] aan dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het realiseren van het woonzorgcomplex naast het reeds bestaande dagactiviteitencentrum aan de Groeneweg een groot aantal vervoersbewegingen scheelt. Volgens hem gaat het in de praktijk om slechts 5 à 6 busjes in de ochtend en avond, zodat het beperken van het aantal vervoersbewegingen de locatiekeuze niet kan rechtvaardigen. Daarbij wijst hij erop dat de gekozen locatie juist tot veel extra vervoersbewegingen zal leiden.
5.1. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat er geen gemeentelijk beleid is op grond waarvan alle zorgvoorzieningen en -woningen in de Wijk van je Leven dienen te worden geconcentreerd. [appellant] heeft ter zitting verklaard dat hij geen beleidsstuk kan aanwijzen waarin het door hem gestelde beleid is neergelegd. Het betoog biedt verder geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad de bestendige gedragslijn hanteert om alle zorgvoorzieningen en -woningen in de Wijk van je Leven te concentreren. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in zoverre in strijd met gemeentelijk beleid heeft vastgesteld.
De raad heeft ter zitting toegelicht dat is gekozen voor deze locatie van het woonzorgcomplex vanwege het naastgelegen reeds bestaande dagactiviteitencentrum aan de Groeneweg. Het woonzorgcomplex zal één terrein vormen met het dagactiviteitencentrum, zodat de op het terrein aanwezige faciliteiten efficiënt kunnen worden benut. Bovendien voorkomt dit dat tussen het woonzorgcomplex en het dagactiviteitencentrum dagelijks voor de toekomstige bewoners belastende vervoersbewegingen moeten plaatsvinden. Gelet hierop heeft de raad naar het oordeel van de voorzieningenrechter de keuze voor deze locatie van het woonzorgcomplex toereikend gemotiveerd. Het betoog faalt.
Locatiekeuze woningen
6. [appellant] voert aan dat de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai en industrielawaai ter plaatse van de voorziene woningen hoger zal zijn dan de voorkeurswaarden uit de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh). Het ligt volgens hem voor de hand om een locatie voor woningbouw te kiezen waar geen sprake is van een hogere geluidbelasting dan de voorkeurswaarden op grond van de Wgh.
6.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
6.2. De Wgh regelt dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone langs een weg of een zone van een industrieterrein, voor woningen gelegen binnen die zone de waarden in acht moeten worden genomen die als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. Als beschermingsniveau geldt in beginsel de voorkeurswaarde die voor de betrokken woningen is vastgelegd in de Wgh. Indien deze waarde niet wordt gehaald, is het mogelijk om voor de betrokken woningen een ander beschermingsniveau te bepalen door middel van het bij besluit vaststellen van een hogere waarde voor die woningen. De regeling van de Wgh strekt ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidsbelasting - na het zo mogelijk treffen van maatregelen - bij de te bouwen woningen vanwege de weg maximaal mag optreden. Deze regeling strekt daarmee, zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 juli 2011 in zaak nr. 201006731/1/M3), tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen. Bij besluit van 23 juni 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders voor de in het plan voorziene woningen hogere waarden vastgesteld. [appellant] woont tegenover de te bouwen woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld. Uit het verhandelde ter zitting volgt dat [appellant] geen interesse heeft in de koop en/of bewoning van deze woningen. Derhalve strekt de regeling kennelijk niet tot bescherming van zijn belangen. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd kan gelet op artikel 8:69a van de Awb dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Daarom ziet de voorzieningenrechter af van een verdere inhoudelijke bespreking van dit betoog.
Conclusie en proceskosten
7. Het beroep is ongegrond.
8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Boer
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2015
745.