201502772/1/A2.
Datum uitspraak: 4 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 februari 2015 in zaak nr. 14/7216 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 13 september 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [appellante] om een persoonlijke betalingsregeling afgewezen en uitstel van betaling verleend onder de voorwaarde dat zij gedurende 24 maanden € 1.237,00 per maand terugbetaalt.
Bij besluit van 12 juni 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 25 februari 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2015, waar [appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. Naar aanleiding van de terugvordering van ten onrechte verstrekte kinderopvangtoeslag, heeft [appellante] de Belastingdienst/Toeslagen bij formulier van 25 juni 2013 verzocht om een persoonlijke betalingsregeling, gebaseerd op haar betalingscapaciteit.
Bij besluit van 13 september 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen dit verzoek afgewezen, omdat het ontstaan van de terugvordering is te wijten aan opzet of grove schuld van [appellante] of haar partner. Daarbij is [appellante] uitstel van betaling verleend, onder de voorwaarde dat zij gedurende 24 maanden € 1.237,00 per maand aan de Belastingdienst/Toeslagen terugbetaalt.
Bij formulier van 25 april 2014, ingekomen bij de Belastingdienst/Toeslagen op 20 mei 2014, heeft [appellante] nogmaals verzocht om een persoonlijke betalingsregeling.
Bij besluit van 12 juni 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen dit formulier aangemerkt als een bezwaarschrift tegen het besluit van 13 september 2013 en dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het is ingediend na afloop van de bezwaartermijn.
De rechtbank heeft het hiertegen gerichte beroep van [appellante] ongegrond verklaard.
3. [appellante] betoogt dat het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 12 juni 2014 haar nooit heeft bereikt en de rechtbank mede daardoor haar beroep ongegrond heeft verklaard.
3.1. Dit betoog berust op een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak. Dat [appellante] het tegen het besluit van 12 juni 2014 gerichte beroepschrift na afloop van de beroepstermijn heeft ingediend, heeft de rechtbank verschoonbaar geacht. De rechtbank heeft het beroep dan ook ontvankelijk verklaard. Zij heeft dit beroep voorts ongegrond verklaard, omdat [appellante], naar niet in geschil is, niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 13 september 2013 en de rechtbank niet is gebleken van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, op grond waarvan de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is.
4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat [appellante] regelmatig niet of niet tijdig haar post ontvangt en de Belastingdienst/Toeslagen meerdere malen haar verzoeken over de betalingsregeling is kwijtgeraakt. Ter zitting heeft zij toegelicht dat zij niet alleen bij aanvraagformulier van 25 april 2014, maar ook eerder, ongeveer drie weken na ontvangst van het besluit van 13 september 2013, per gewone post een verzoek om herziening van de betalingsregeling naar de Belastingdienst/Toeslagen heeft gezonden.
4.1. [appellante] heeft geen kopie overgelegd van het door haar gestelde eerdere verzoek en geen bewijsstukken overgelegd waaruit de verzending van dit verzoek blijkt. Met de enkele stelling dat dit eerdere verzoek ongeveer drie weken na ontvangst van het besluit van 13 september 2013 naar de Belastingdienst/Toeslagen is gezonden, heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat zij binnen de wettelijke termijn bezwaar heeft gemaakt tegen dit besluit.
In het aanvraagformulier van 25 april 2014 heeft [appellante] opgemerkt dat een maandelijkse aflossing van € 1.237,00 te hoog is, gezien haar inkomsten. Nu deze opmerking is gericht tegen het bij besluit van 13 september 2013 vastgestelde aflossingsbedrag, heeft de Belastingdienst/Toeslagen dit formulier terecht aangemerkt als een bezwaarschrift tegen dit besluit. Niet in geschil is dat [appellante] dit formulier na afloop van de bezwaartermijn heeft ingediend. Uit de zittingsaantekeningen van de rechtbank blijkt dat [appellante] ter zitting in beroep heeft verklaard dat zij niet weet waarom zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 13 september 2013 en zich niet heeft gerealiseerd dat zij binnen zes weken had moeten reageren. Gelet op deze verklaring, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat niet is gebleken van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Michiels w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2015
615.