ECLI:NL:RVS:2015:339

Raad van State

Datum uitspraak
11 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
201400746/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg en de aanleg van een viaduct over de N377

Op 11 februari 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg, N377-viaduct Drogteropslagen". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Hardenberg op 3 december 2013, voorziet in de aanleg van een viaduct over de N377 ter hoogte van de kruising met de weg Drogteropslagen. Tegen dit besluit hebben verschillende appellanten beroep ingesteld, waaronder twee appellanten die zich zorgen maken over de landschappelijke inpassing van het viaduct en de geluidsoverlast die het kan veroorzaken.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. De appellanten voerden aan dat het viaduct niet landschappelijk is ingepast en dat er geen maatregelen zijn genomen om geluidsoverlast te reduceren. De raad heeft echter toegelicht dat het viaduct in ruimtelijk opzicht voldoende is ingepast en dat geluidreducerende maatregelen zijn voorzien, hoewel deze niet expliciet in het bestemmingsplan zijn opgenomen. De Afdeling oordeelde dat de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van het opnemen van een verplichting voor geluidreducerende maatregelen in het bestemmingsplan, aangezien de geluidbelastingen binnen de wettelijke grenzen blijven.

De appellanten hebben ook betoogd dat er geen aandacht is besteed aan de schade die zij zouden lijden door de aanleg van het viaduct. De Afdeling oordeelde dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake zou zijn van onredelijke schade. Het beroep van de tweede appellant, die zich zorgen maakte over de eigendom van de gronden voor de aanleg, werd eveneens ongegrond verklaard, omdat de raad niet op voorhand kon inzien dat het plan niet uitvoerbaar zou zijn binnen de planperiode. Uiteindelijk verklaarde de Afdeling de beroepen ongegrond, waarmee het bestemmingsplan in stand bleef.

Uitspraak

201400746/1/R4.
Datum uitspraak: 11 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub1A] en [appellant sub1B], beiden wonend te [woonplaats], gemeente [plaats],
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te [woonplaats], gemeente [plaats] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Hardenberg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg, N377-viaduct Drogteropslagen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en het college van gedeputeerde staten van Overijssel hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2014, waar [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], bijgestaan door mr. P. van Rossum, advocaat te Emmen, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door [appellant sub 2B], en de raad, vertegenwoordigd door W.G.J. Sauer, werkzaam bij de Bestuursdienst Ommen-Hardenberg, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting het college van gedeputeerde staten van Overijssel, vertegenwoordigd door ing. V. Berk, werkzaam bij de provincie, en mr. V.A. Textor, advocaat te Arnhem, als partij gehoord.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het plan
2. Het plan voorziet in de realisatie van een viaduct in de N377 ter plaatse van de kruising van de N377 met de weg Drogteropslagen, voor zover deze over het grondgebied van de gemeente Hardenberg loopt.
Het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B]
3. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] voeren, naar de Afdeling begrijpt, aan dat in het plan ten onrechte niet is gewaarborgd dat het voorziene viaduct landschappelijk wordt ingepast. Zij wijzen op de omstandigheid dat zij vanuit hun woning aan de [locatie] te Drogteropslagen zicht hebben op het voorziene viaduct. In verband daarmee is het voor hun belangrijk dat het voorziene viaduct landschappelijk wordt ingepast.
3.1. Blijkens de verbeelding is aan het plangebied de bestemming "Verkeer" toegekend.
3.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden naast doorgaande gebiedsontsluitingswegen bestemd voor onder meer groenvoorzieningen, bermen en bermsloten. In de plantoelichting staat dat de N377 buiten de kernen loopt door een veenkoloniaal landschap met rechtlijnige en rationele verkavelingen. De raad heeft toegelicht dat rekening is gehouden met die landschappelijke structuur door het voorziene viaduct te laten aansluiten bij de bestaande verkavelingsstructuur. Hiermee is het in het plan voorziene viaduct in ruimtelijk opzicht voldoende ingepast in het landschap, aldus de raad. In hetgeen [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de in het plan voorziene situering het viaduct vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening voldoende landschappelijk wordt ingepast. Dat laat overigens onverlet dat het plan ruimte laat voor een verdergaande inpassing van het voorziene viaduct.
Het betoog faalt.
4. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat in het plan ten onrechte niet is vastgelegd dat op de N377 over een lengte van ongeveer 1000 m geluidreducerende wegdekverharding zal worden toegepast met een geluidreductie van minimaal 4 dB. Volgens [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] is uitsluitend in de plantoelichting vermeld dat de provincie Overijssel kiest voor geluidreducerende wegdekverharding. Onduidelijk is derhalve of een hogere waarde voor hun woning moet worden vastgesteld en welke gevolgen het plan ten aanzien van het aspect geluid voor hen heeft, aldus [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B].
4.1. In de plantoelichting staat dat een akoestisch onderzoek is uitgevoerd naar de gevolgen voor de directe omgeving van de aanleg van het viaduct in de N377 ter plaatse van de kruising van de N377 met de weg Drogteropslagen. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport ‘Duurzaam Veiliger N377 Lichtmis - Slagharen; Akoestisch onderzoek’ van september 2013 van Royal HaskoningDHV. Uit het rapport volgt dat de heersende geluidbelastingen bij de woning op het perceel aan de [locatie] te Drogteropslagen vanwege de N377 in 2014 54,05 dB op 1,5 m en 55,59 dB op 4,5 m bedragen. Door de aanleg van het viaduct zullen de geluidbelastingen bij de woning toenemen met 3,42 dB op 1,5 m tot 57,47 dB en met 3,95 dB op 4,5 m tot 59,54 dB. In het rapport wordt geconcludeerd dat uit de berekeningen volgt dat sprake is van een reconstructie als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh). Teneinde de overschrijding van de grenswaarden, die worden gevormd door de heersende waarden, in zijn geheel op te lossen wordt over een lengte van ongeveer 1000 m geluidreducerende wegdekverharding aangelegd met een geluidreductie van minimaal 4 dB. Berekend is dat deze maatregel erin resulteert dat ter plaatse van de woning geen overschrijding optreedt van de grenswaarden die op grond van de Wgh in acht moeten worden genomen. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B]hebben dit niet bestreden.
Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] dat het gebruik van geluidreducerende wegdekverharding over een lengte van ongeveer 1000 m met een geluidreductie van minimaal 4 dB ten onrechte niet in het plan is vastgelegd, wordt overwogen dat het college van gedeputeerde staten van Overijssel ter zitting heeft toegezegd dat deze maatregel zal worden getroffen en in stand zal worden gehouden. Nu het provinciebestuur het voorts in zijn macht heeft bedoelde maatregel te doen treffen en niet is gebleken van belemmeringen die zich daartegen verzetten, is de Afdeling onder verwijzing naar haar uitspraak van 6 augustus 2014 in zaak nr. 201206568/1/R1 van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van het opnemen van een verplichting daartoe in het bestemmingsplan.
Nu de geluidbelastingen bij de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] als gevolg van de aanleg van het viaduct in de N377 ter plaatse van de kruising van de N377 met de weg Drogteropslagen vanwege het toepassen van geluidreducerende wegdekverharding de grenswaarden die op grond van de Wgh in acht moeten worden genomen niet overschrijden, stelt de raad zich op het standpunt dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat bij de woning. Hetgeen [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben aangevoerd biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
Het betoog faalt.
5. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] voeren aan dat ten onrechte geen aandacht is besteed aan de schade die zij zullen leiden als gevolg van het plan en de vergoeding van deze schade.
5.1. De Afdeling overweegt dat [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] niet aannemelijk hebben gemaakt dat als gevolg van de aanleg van het voorziene viaduct in de N377 ter plaatse van de kruising van de N377 met de weg Drogteropslagen zodanige schade zal optreden dat de raad niet in redelijkheid een doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die zijn gemoeid met de aanleg van het voorziene viaduct.
Het betoog faalt.
6. Voor zover [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] aanvoeren dat niet inzichtelijk is gemaakt hoe het viaduct zal worden vormgegeven, overweegt de Afdeling dat dit een uitvoeringsaspect betreft dat in deze procedure niet aan de orde kan komen. Deze beroepsgrond moet derhalve buiten beschouwing blijven.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
8. [appellant sub 2] richt zich tegen het plan voor zover dat loopt over zijn gronden. Hij voert aan dat onzeker is of de realisatie van het viaduct doorgang zal vinden. Voorts voert hij aan dat nog geen overeenstemming bestaat met de provincie Overijssel over de aankoop van zijn voor het realiseren van het viaduct benodigde gronden. Volgens hem had de raad om die redenen het plan niet mogen vaststellen.
8.1. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.
8.2. De Afdeling overweegt dat de door [appellant sub 2] gestelde onzekerheid niet betekent dat op voorhand vaststaat dat het viaduct niet binnen de planperiode zal worden gerealiseerd.
8.3. Uit de plantoelichting volgt dat de gronden in het plangebied vrijwel allemaal in eigendom van de provincie Overijssel zijn. Niet in geschil is dat een deel van de gronden die toebehoren aan [appellant sub 2], ook benodigd zijn voor het realiseren van het voorziene viaduct. Ter zitting is gebleken dat met [appellant sub 2] nog geen overeenstemming is bereikt over de aankoop van deze gronden. Het college van gedeputeerde staten van Overijssel heeft toegelicht te streven naar overeenstemming met [appellant sub 2] over de aankoop daarvan. Het college van gedeputeerde staten van Overijssel heeft tevens toegelicht dat in het geval geen overeenstemming met [appellant sub 2] wordt bereikt, tot onteigening zal worden overgegaan. Vooralsnog is niet gebleken van beletselen die aan een dergelijke onteigening in de weg zouden staan.
8.4. Het aangevoerde geeft de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.
8.5. Het betoog faalt.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Proceskosten
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Lodeweges
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2015
625.