ECLI:NL:RVS:2015:3354

Raad van State

Datum uitspraak
4 november 2015
Publicatiedatum
4 november 2015
Zaaknummer
201501532/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor verbouwing recreatiewoning

Op 22 januari 2015 verleende het college van burgemeester en wethouders van Noord-Beveland een omgevingsvergunning aan [vergunninghouder] voor de verbouwing van een recreatiewoning op het perceel [locatie] te [plaats]. Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 3 september 2015 ter zitting behandeld, waarbij zowel [appellant] als het college vertegenwoordigd waren. Ook [vergunninghouder] was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat.

In de uitspraak van 3 september 2014 had de Afdeling eerder een besluit van het college van 14 november 2013 vernietigd, dat betrekking had op een eerder bouwplan van [vergunninghouder]. Het huidige bouwplan betreft de verbouwing van de recreatiewoning, inclusief de bouw van een berging, een aanbouw/tuinkamer, een trap en een dakterras. [appellant] betoogde dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de tuinkamer als bijgebouw zou moeten worden aangemerkt, wat in strijd zou zijn met de regel dat er maximaal één bijgebouw per perceel mag zijn.

De Afdeling oordeelde echter dat de tuinkamer niet als bijgebouw kan worden aangemerkt, omdat deze niet ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en een geheel vormt met de recreatiewoning. Het gebruik van de tuinkamer als bijkeuken, zoals door [appellant] gesteld, heeft geen invloed op deze kwalificatie. De Afdeling verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201501532/1/A1.
Datum uitspraak: 4 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Noord-Beveland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2015 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van de recreatiewoning op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Noord-Beveland (hierna: het perceel).
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2015, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door ing. W.L. Kouwer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Ter zitting is voorts [vergunninghouder], bijgestaan door mr. A. Danopoulos, advocaat te Rotterdam, verschenen.
Overwegingen
1. In de uitspraak van 3 september 2014 in zaak nr. 201307879/1/A1 heeft de Afdeling onder meer het beroep van [appellant] tegen het besluit van het college van 14 november 2013 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Het besluit van 14 november 2013 had onder meer betrekking op de verlening van een omgevingsvergunning voor een eerder door [vergunninghouder] ingediend bouwplan. Naar aanleiding van de uitspraak van 3 september 2014 is het bouwplan aangepast. Het thans voorliggende bouwplan ziet op het verbouwen van de recreatiewoning op het perceel, voor zover dit betrekking heeft op het bouwen van een berging, een aanbouw/tuinkamer, een trap en een dakterras op de aanbouw/tuinkamer.
2. Ingevolge het bestemmingsplan "Recreatieparken Banjaard", zoals dat gold ten tijde van het besluit van 22 januari 2015, rust op het perceel de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie - 2".
Ingevolge artikel 6.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor recreatiewoningen.
Ingevolge artikel 6.2.1, aanhef en onder a, onder 1, 2 en 3, mogen op deze gronden binnen het bouwvlak hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd.
Ingevolge de bij artikel 6.2.2 weergegeven tabel, mag maximaal één aangebouwd bijgebouw per perceel aanwezig zijn.
Ingevolge artikel 1.19 wordt onder bijgebouw verstaan: een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
Ingevolge artikel 1.31 wordt onder hoofdgebouw verstaan een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
3. [appellant] betoogt dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Daartoe voert hij aan dat de op de bouwtekeningen als "tuinkamer" aangeduide ruimte voor zover die kan worden afgesloten met een schuifdeur en die grenst aan de berging als een bijgebouw moet worden aangemerkt dat [vergunninghouder] beoogt te gebruiken als bijkeuken. Dat blijkt volgens [appellant] onder meer uit de omstandigheid dat de wasmachine en de droger in deze ruimte zijn geplaatst en dat aan drie zijden daarvan een aanrecht is aangebracht waarin een spoelbak aanwezig is. Omdat de in het bouwplan voorziene berging eveneens een bijgebouw betreft, heeft het bedoelde gedeelte van de tuinkamer als tweede bijgebouw te gelden, hetgeen in strijd is met de in de planregels opgenomen bepaling dat maximaal één bijgebouw per perceel aanwezig mag zijn, aldus [appellant].
3.1. Anders dan [appellant] betoogt, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de door hem bedoelde ruimte een bijgebouw als bedoeld in de planregels betreft. Daarbij is van belang dat de bedoelde ruimte niet ondergeschikt is aan het andere gedeelte van de op de bouwtekeningen als "tuinkamer" aangeduide ruimte, maar daarmee een geheel vormt. De gehele tuinkamer vormt dan ook onderdeel van het hoofdgebouw. Dat [vergunninghouder], naar [appellant] stelt, de op de bouwtekeningen als "tuinkamer" aangeduide ruimte voor zover die kan worden afgesloten met een schuifdeur en die grenst aan de berging beoogt te gebruiken als bijkeuken, maakt dat, daargelaten wat er van deze stelling zij, niet anders, omdat het gebruik in artikel 1.19 van de planregels geen criterium vormt. Het door [appellant] gestelde gebruik van deze ruimte als bijkeuken heeft dan ook niet tot gevolg dat de bedoelde ruimte om die reden als een tweede, met artikel 6.2.2 van de planregels strijdig bijgebouw moet worden aangemerkt.
Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Duifhuizen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2015
414-724.