ECLI:NL:RVS:2015:3347

Raad van State

Datum uitspraak
4 november 2015
Publicatiedatum
4 november 2015
Zaaknummer
201501251/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit tot handhaving en schadevergoeding inzake uitgebrand voertuigwrak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 januari 2015. De rechtbank had eerder de beroepen van [appellant] tegen verschillende besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen ongegrond verklaard. De besluiten betroffen handhaving van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en de afwijzing van verzoeken om schadevergoeding. Het college had [appellant] gelast om een vrachtwagentrailer met daarop een uitgebrand voertuigwrak te verwijderen, op straffe van een dwangsom. Het college had dit besluit later herroepen, maar verklaarde het bezwaar tegen het oorspronkelijke besluit niet-ontvankelijk. In hoger beroep voerde [appellant] aan dat de rechtbank de verplichtingen uit Europese wet- en regelgeving had miskend en dat de herroeping van het besluit voldoende basis moest zijn voor schadevergoeding. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat [appellant] niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk schade had geleden en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college op goede gronden het verzoek om schadevergoeding had afgewezen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

201501251/1/A3.
Datum uitspraak: 4 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 januari 2015 in zaken nrs. 13/7038, 14/1046, 14/1180 en 14/1189 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
Procesverloop
Zaak nr. 13/7038
Bij besluit van 4 september 2013 heeft het college [appellant] gelast op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 500,00 om de vrachtwagentrailer met daarop een uitgebrand voertuigwrak van de Binderskampweg te Nijmegen, te verwijderen.
Bij besluit van 17 september 2013 heeft het college dit besluit herroepen.
Bij besluit van 23 september 2013 heeft het college het tegen het besluit van 4 september 2013 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en een verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Zaak nr. 14/1046
Bij besluit van 22 oktober 2013 heeft het college [appellant] gelast op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 75,00 per dag met een maximum van € 750,00 om de vrachtwagentrailer met daarop een uitgebrand voertuigwrak van de Binderskampweg te Nijmegen, te verwijderen.
Bij besluit van 10 januari 2014 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Zaak nr. 14/1180
Bij besluit van 7 oktober 2013, aangevuld bij besluit van 17 oktober 2013, heeft het college het verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 27 januari 2014 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Zaak nr. 14/1189
Bij brief van 14 januari 2014 heeft het college gereageerd op een verzoek van [appellant] tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen (hierna: APV).
Bij brief van 14 februari 2014 heeft [appellant] hiertegen beroep ingesteld.
In zaak nrs. 13/7038, 14/1046, 14/1180 en 14/1189
Bij uitspraak van 20 januari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen de besluiten van 23 september 2013, 10 januari 2014 en 27 januari 2014 ingestelde beroepen ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep gericht tegen de brief van 14 januari 2014.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2015, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. N. de Jager, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. S.G. Blasweiler, advocaat te Ede, zijn verschenen.
Overwegingen
Zaak nr. 13/7038
1. Het college heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat het verzoek niet is gebaseerd op daadwerkelijk geleden schade, maar op een fictief bedrag dat niet met objectieve gegevens is geconcretiseerd.
2. [appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het college het verzoek om schadevergoeding op goede gronden heeft afgewezen. Hij voert daartoe aan dat de enkele herroeping van een besluit reeds voldoende is om schadevergoeding toegewezen te krijgen. Hij voert voorts aan dat de rechtbank de verplichtingen zoals deze voortvloeien uit diverse Europese wet- en regelgeving heeft miskend. Ter toelichting verwijst hij naar literatuur en enkele arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
2.1. [appellant] heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt, bijvoorbeeld door overlegging van objectieve gegevens, dat hij als gevolg van het besluit van 4 september 2013 schade heeft geleden. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat hij immateriële schade heeft geleden. De rechtbank heeft met juistheid aldus geoordeeld. Het betoog faalt.
Zaak nr. 14/1046
3. Het college heeft aan zijn in bezwaar gehandhaafde besluit van 22 oktober 2013 ten grondslag gelegd dat [appellant] zijn vrachtwagentrailer met daarop een uitgebrand voertuigwrak langer dan drie dagen heeft geparkeerd aan de Binderskampweg te Nijmegen, hetgeen in strijd is met artikel 5.1.6. van de APV.
4. De rechtbank heeft overwogen dat door [appellant] niet is betwist dat hij zijn vrachtwagentrailer met daarop een uitgebrand voertuigwrak langer dan drie dagen heeft geparkeerd aan de Binderskampweg te Nijmegen, hetgeen in strijd is met artikel 5.1.6. van de APV. De rechtbank heeft voorts overwogen dat, gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, het college in beginsel van zijn handhavende bevoegdheid gebruik moet maken. De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen en dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat artikel 5.1.6. van de APV in strijd is met nationale en Europese wet- en regelgeving.
5. Hetgeen [appellant] in hoger beroep hiertegen heeft aangevoerd, is louter een herhaling van wat hij bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank is hierop in de aangevallen uitspraak ingegaan. In hoger beroep heeft [appellant] niet aangevoerd, dat en waarom de desbetreffende overwegingen onjuist, dan wel onvolledig zijn. Het aangevoerde geeft daarom geen aanleiding om die uitspraak te vernietigen.
Zaak nr. 14/1180
6. [appellant] heeft aan zijn verzoek om schadevergoeding ten grondslag gelegd dat twee medewerkers van de gemeente Nijmegen op 30 mei 2008 hem ten onrechte een parkeerverbod hebben gegeven, omdat volgens hem de APV in strijd is met diverse Europese wet- en regelgeving.
7. Het college heeft aan de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding onder meer ten grondslag gelegd dat niet is gebleken dat [appellant] daadwerkelijk schade heeft geleden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich terecht op dit standpunt heeft gesteld.
8. Hetgeen [appellant] in hoger beroep hiertegen heeft aangevoerd, is louter een herhaling van wat hij bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank is hierop in de aangevallen uitspraak ingegaan. In hoger beroep heeft [appellant] niet aangevoerd, dat en waarom de desbetreffende overwegingen onjuist, dan wel onvolledig zijn. Het aangevoerde geeft daarom geen aanleiding om die uitspraak te vernietigen.
Zaak nr. 14/1189
9. Ingevolge artikel 6, eerste lid, eerste volzin, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) heeft een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder a, wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld de schriftelijke weigering een besluit te nemen.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken.
Ingevolge artikel 8:3, eerste lid, kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit:
a. inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel,
b. inhoudende de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel,
c. inhoudende de goedkeuring van een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel of de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel.
10. [appellant] heeft aan zijn verzoek tot wijziging van de APV ten grondslag gelegd dat de daarin opgenomen regels met betrekking tot het feitelijk gebruik van de openbare weg niet in overeenstemming zijn met diverse Europese wet- en regelgeving.
11. Het college heeft bij brief van 14 januari 2014 aan [appellant] medegedeeld dat de APV niet in strijd is met nationale en Europese wet- en regelgeving. Het college heeft voorts aan [appellant] medegedeeld dat zijn verzoek tot wijziging van de APV niet is aan te merken als een verzoek tot het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
12. De rechtbank heeft overwogen dat het college zich terecht op dit standpunt heeft gesteld. De rechtbank heeft voorts overwogen dat, voor zover de brief van 14 januari 2014 gelijk te stellen is met een schriftelijke weigering tot het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb, hiertegen ingevolge artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb geen beroep kan worden ingesteld. Derhalve heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen.
13. Voor zover [appellant] beoogt te betogen dat de brief van 14 januari 2014 als een besluit moet worden aangemerkt, wordt overwogen dat deze brief geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb bevat waartegen ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld. Voor zover [appellant] beoogt te betogen dat de rechtbank heeft miskend dat aldus in strijd met artikel 6 van het EVRM het recht op effectieve rechtsbescherming wordt geschonden, en om die reden de Awb-bepalingen buiten toepassing moeten worden gelaten, wordt als volgt overwogen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 januari 2010 in zaak nr. 200903949/1) mag het recht op toegang tot de rechter worden beperkt en is dat niet in strijd met artikel 6 van het EVRM, mits de beperkingen niet in essentie het recht op toegang tot de rechter schaden, een gerechtvaardigd doel dienen en proportioneel zijn. Onbevoegheidsverklaring door de bestuursrechter, omdat het beroep niet is gericht tegen een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb voldoet aan die eisen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de Awb in zoverre wegens strijdigheid met artikel 6 van het EVRM buiten toepassing moet worden gelaten omdat de toegang tot de rechter wordt belemmerd. Het betoog faalt.
Conclusie
14. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Borman w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2015
317-818.