201505568/2/R2.
Datum uitspraak: 21 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Veere, en anderen,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Veere,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2015, heeft de raad het bestemmingsplan "1e herziening bestemmingsplan Buitengebied Veere" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 oktober 2015, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J. Spierdijk en L.M. Louwerse, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Staatsbosbeheer Directie Zuid, vertegenwoordigd door mr. A.J. Durville en J. de Boer, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan is vastgesteld om enige gebreken te herstellen in het bestemmingsplan "Buitengebied Veere", voor zover deze gebreken hebben geleid tot de vernietiging van enkele plandelen in de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2014 (zaak nr. 201307970/1/R2). Voor zover thans van belang voorziet het plan in de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden" voor gronden die zijn gelegen aan de [locatie 1] te Veere en in de bestemming "Natuur" met de functieaanduiding "kampeerterrein" voor gronden die zijn gelegen aan de [locatie 2] te Veere.
3. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om de raad te volgen in het standpunt dat het verzoek van [verzoeker] en anderen dient te worden afgewezen reeds omdat zij in de bodemprocedure als niet belanghebbenden zouden worden aangemerkt. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat reeds omdat niet in geschil is dat [verzoeker], die het beroep en verzoek mede heeft ingediend, de gronden aan de [locatie 1], welke in de nabijheid zijn gelegen van de [locatie 2], bedrijven bezit zodat naar verwachting de Afdeling in de bodemprocedure zal toekomen aan een inhoudelijke bespreking van het beroepschrift.
4. [verzoeker] en anderen kunnen zich niet met het plan verenigen voor zover de bestemming "Agrarisch met waarden" die is toegekend aan het plandeel dat ziet op de [locatie 1], niet de mogelijkheid beidt voor een minicamping, de uitbreiding van een paardenbak en bouwmogelijkheden aan de westzijde van het betrokken perceel. Voorts wijzen zij op enige onduidelijkheden in de planregels die betrekking hebben op deze locatie.
[verzoeker] en anderen stellen dat met het verzoek een spoedeisend belang is gemoeid, omdat de bestaande minicamping op deze locatie niet langer als zodanig is bestemd en de kampeervergunning op korte termijn dreigt te vervallen. Als het plan wordt geschorst, dan wordt bij een nieuwe aanvraag volgens hen teruggevallen op het bestemmingsplan dat gold voor de vernietiging van het aan de orde zijnde plandeel in het bestemmingsplan "Buitengebied", waardoor een minicamping alsnog is toegestaan.
4.1. In voormelde uitspraak van 24 december 2014 is het plandeel in het bestemmingsplan "Buitengebied" dat betrekking heeft op de gronden aan de [locatie 1] niet geheel vernietigd, doch slechts in zoverre hieraan de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - recreatiewoning 4" is toegekend en in zoverre niet de aanduiding "Wro-zone - afwijking vergroten bouwvlak" is toegekend aan het plandeel dat ziet op de oostelijke zijde van het betrokken perceel. Reeds hierom kan met het verzoek niet worden bereikt wat [verzoeker] beoogt te bereiken. Het verzoek dient in zoverre als te ver strekkend te worden afgewezen.
5. [verzoeker] en anderen kunnen zich voorts niet met het plan verenigen voor zover dit de mogelijkheid biedt om de bestaande natuurcamping aan de [locatie 2] uit te breiden van 42 tot 87 standplaatsen.
Zij stellen dat met het verzoek een spoedeisend belang is gediend, omdat ten behoeve van deze uitbreiding zal worden overgegaan tot het kappen van bomen en hun eigen nabijgelegen minicamping aan de [locatie 1], concurrentie zal ondervinden van een grotere natuurcamping.
5.1. De exploitant van de bedoelde natuurcamping, Staatsbosbeheer, heeft ter zitting toegezegd dat voordat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure niet tot het kappen van bomen op de betrokken gronden zal worden overgegaan. Voorts is niet in geschil dat het plan niet voorziet in nieuwe bouwmogelijkheden op deze gronden. Verder acht de voorzieningenrechter in de gestelde toename van concurrentie geen spoedeisend belang gelegen, gelet op begin van het laagseizoen en op de omstandigheid dat het concurrentiebelang als zodanig geen ruimtelijk af te wegen belang vormt. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat met het verzoek in zoverre geen spoedeisend belang is gemoeid. Ook anderszins is de voorzitter niet gebleken van een spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
6. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1 en 5.1 is overwogen, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Scheele
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2015
723.