ECLI:NL:RVS:2015:3323
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning regulier
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 19 oktober 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van een vreemdeling. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door de minister op 8 maart 2012 was afgewezen. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 30 januari 2014 opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag had op 6 augustus 2014 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de afwijzing vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij niet zou worden uitgezet totdat er een beslissing op het hoger beroep was genomen.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de handhaving van de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd geen spoedeisend belang oplevert, zoals vereist is volgens artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft daarbij in aanmerking genomen dat het op dit moment onduidelijk is of en wanneer de vreemdeling daadwerkelijk zal worden uitgezet. De vreemdeling had ook verzocht om opvang en verstrekkingen gedurende de behandeling van het hoger beroep, maar dit verzoek werd afgewezen omdat het niet aan de orde kon komen in deze procedure, die betrekking had op een verblijfsvergunning regulier.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de vreemdeling als kennelijk ongegrond afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 oktober 2015.