ECLI:NL:RVS:2015:3323

Raad van State

Datum uitspraak
19 oktober 2015
Publicatiedatum
28 oktober 2015
Zaaknummer
201407389/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning regulier

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 19 oktober 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van een vreemdeling. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door de minister op 8 maart 2012 was afgewezen. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 30 januari 2014 opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag had op 6 augustus 2014 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de afwijzing vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij niet zou worden uitgezet totdat er een beslissing op het hoger beroep was genomen.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de handhaving van de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd geen spoedeisend belang oplevert, zoals vereist is volgens artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft daarbij in aanmerking genomen dat het op dit moment onduidelijk is of en wanneer de vreemdeling daadwerkelijk zal worden uitgezet. De vreemdeling had ook verzocht om opvang en verstrekkingen gedurende de behandeling van het hoger beroep, maar dit verzoek werd afgewezen omdat het niet aan de orde kon komen in deze procedure, die betrekking had op een verblijfsvergunning regulier.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de vreemdeling als kennelijk ongegrond afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 oktober 2015.

Uitspraak

201407389/2/V1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 augustus 2014 in zaak nr. 14/2741 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2012 heeft de minister, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 30 januari 2014 heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 augustus 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Hemelaar, advocaat te Leiden, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1. Bij brief van 25 maart 2015 heeft de Afdeling de vreemdeling meegedeeld dat de Afdeling het door de vreemdeling ingestelde hoger beroep zal aanhouden in afwachting van de beantwoording door het Hof van Justitie van de door de Centrale Raad van Beroep bij verwijzingsuitspraak van 16 maart 2015 in zaken nrs. 12/6791 AKW-P en 12/4197 WWB-P e.v. (ECLI:NL:CRVB:2015:665) gestelde prejudiciële vragen.
2. De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat zij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en zij gedurende het hoger beroep moet worden behandeld als ware zij in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
3. De enkele handhaving van de afwijzing van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gedurende de procedure in hoger beroep, levert geen spoedeisend belang op als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Bij dit oordeel is betrokken dat op dit moment niet duidelijk is dat en zo ja, op welke termijn uitzetting zal plaatsvinden. Indien de staatssecretaris voornemens is om de uitzetting van de vreemdeling daadwerkelijk te effectueren, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat hij - de gemachtigde van - de vreemdeling hierover tijdig zal informeren.
4. Voor zover de vreemdeling met haar verzoek beoogt te bewerkstelligen dat haar gedurende de behandeling van het hoger beroep opvang en verstrekkingen worden geboden, geldt dat dit, anders dan in een procedure over een verblijfsvergunning asiel, in voorliggende procedure niet aan de orde kan komen, omdat deze procedure een verblijfsvergunning regulier betreft.
5. Het verzoek dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2015
488-787.