ECLI:NL:RVS:2015:3319

Raad van State

Datum uitspraak
28 oktober 2015
Publicatiedatum
28 oktober 2015
Zaaknummer
201310535/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Buitengebied' gemeente Diemen en de bestemming 'Natuur - Weiland'

In deze zaak gaat het om de vaststelling van het bestemmingsplan 'Buitengebied' door de raad van de gemeente Diemen op 26 september 2013. Appellanten A en B hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat aan hun perceel de bestemming 'Natuur - Weiland' is toegekend, wat hen zou belemmeren in hun huidige gebruik als fokkerij, stoeterij, pensionstal en dierhouderij. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 6 januari 2015 en op 1 september 2015. De raad heeft in zijn verweerschrift gesteld dat het gebruik van het perceel als fokkerij en andere functies niet was toegestaan onder het vorige bestemmingsplan. De Afdeling heeft overwogen dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat de appellanten niet hebben aangetoond dat de bestemming 'Natuur - Weiland' niet uitvoerbaar is. De raad heeft ook geweigerd om de plannen van appellanten voor een hotel en zorgboerderij op te nemen in het bestemmingsplan, omdat dit in strijd zou zijn met het gemeentelijke beleid om verdere verstedelijking van het buitengebied te voorkomen. De Afdeling heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beroep van appellanten gegrond is voor wat betreft de aanduiding 'horeca' nabij de entree van het Diemerbos, omdat dit in strijd is met de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie. De raad is opgedragen om dit onderdeel binnen vier weken te verwerken in het plan.

Uitspraak

201310535/2/R1.
Datum uitspraak: 28 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Diemen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Diemen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder anderen [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 januari 2015, waar onder anderen [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. C. Sesver, advocaat te Alkmaar, en de raad, vertegenwoordigd door mr. D.C. van der Vecht en drs. A. Pet, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
Daartoe in de gelegenheid gesteld na heropening van het onderzoek heeft Staatsbosbeheer een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een tweede zitting aan de orde gesteld op 1 september 2015, waar geen van de partijen is verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het buitengebied van Diemen.
Bestemming "Natuur - Weiland"
3. [appellant A] en [appellant B] betogen dat ten onrechte aan hun perceel, kadastraal bekend gemeente Diemen sectie G, nummer 183, de bestemming "Natuur - Weiland" is toegekend. Hiertoe voeren zij aan dat het gebruik van het perceel als fokkerij, stoeterij, pensionstal en dierhouderij, waarvoor volgens [appellant A] en [appellant B] een vergunning is verleend, niet kan worden voortgezet. Voorts is ten onrechte de bestaande legale bebouwing niet als zodanig bestemd. [appellant A] en [appellant B] betogen verder dat de raad handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat aan het naastgelegen perceel met de bestemming "Sport - Manege" een bestemming met ruimere bouw- en gebruiksmogelijkheden is toegekend dan voor hun eigen perceel. [appellant A] en [appellant B] betogen verder dat de toegekende bestemming "Natuur - Weiland", waarbinnen de beweiding door dieren mogelijk wordt gemaakt, onuitvoerbaar is. Hiertoe voeren zij aan dat op of nabij het perceel niet is voorzien in een boerderij van waaruit de verzorging van de dieren plaats kan vinden.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het gebruik van het perceel als fokkerij, stoeterij, pensionstal en dierhouderij reeds op grond van het vorige bestemmingsplan niet was toegestaan en niet is vergund. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat voor de stallen, de zadelkamer en hooiopslag weliswaar bouwvergunningen zijn verleend, maar uitsluitend voor gebruik ten dienste van de toegestane functies binnen de op grond van het vorige plan geldende bestemming "Bos".
3.2. Aan het perceel is de bestemming "Natuur - Weiland" toegekend. Voorts is een bouwvlak opgenomen met de aanduidingen "specifieke bouwaanduiding - bouwwerken", "maximum bebouwd oppervlak (m²)=150", "maximum bouwhoogte (m)=4,5" en "maximum goothoogte (m)=3,5".
Ingevolge artikel 1 van de planregels wordt onder een ‘overkapping’ verstaan: een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
Ingevolge artikel 1 wordt onder ‘recreatief medegebruik’ verstaan: een recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen, paardrijden, sport en spel, picknicken en daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatief gebruik is toegestaan.
Ingevolge artikel 11, lid 11.1.1, zijn de voor "Natuur - Weiland" aangewezen gronden bestemd voor:
a. behoud en ontwikkeling van natuurwetenschappelijke, ecologische en landschappelijke waarden van de weilanden;
b. het beweiden door dieren;
c. recreatief medegebruik.
Ingevolge lid 11.2.1, gelden voor gebouwen en overkappingen de volgende regels:
a. op de gronden zijn uitsluitend openbare schuilhutten en observatieposten toegestaan;
d. in afwijking van het bepaalde in lid 11.2.1 onder a, b en c zijn schuilstallen toegestaan, waarbij per perceel niet meer dan 1 schuilstal mag worden gerealiseerd;
e. ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bouwwerken" zijn solitaire stallen toegestaan waarvan de goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan met de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte" op de verbeelding is aangegeven en waarvan het maximum bebouwd oppervlak niet meer mag bedragen dan met de aanduiding "maximum bebouwd oppervlak" op de verbeelding is aangegeven;
f. in aanvulling op het bepaalde in lid 11.2.1 onder e mogen ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwd oppervlak" tevens overkappingen worden gebouwd tot een oppervlakte van 25 m² en een bouwhoogte van 4 m.
3.3. Ingevolge het vorige bestemmingsplan "Buitengebied Diemen", vastgesteld door de raad op 27 augustus 1998, goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland bij besluit van 13 april 1999, was aan het perceel de bestemming "Bos" toegekend.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de voorschriften bij dat plan waren de voor "Bos" aangewezen gronden bestemd voor de ontwikkeling en het behoud van landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden, voor houtproductie en extensieve recreatie, zoals wandelen, fietsen, paardrijden en natuurbeleving met de daarbij behorende voorzieningen zoals binnen de bestemming passende bouwwerken, groenvoorzieningen, paardenweiden, waterlopen en waterpartijen, ontsluitingswegen, paden, parkeervoorzieningen en overige verhardingen, bruggen en straatmeubilair.
Ingevolge het zesde lid mocht bebouwing uitsluitend worden opgericht ten dienste van de gegeven doeleinden.
3.4. Bij besluit van 16 juni 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) een bouwvergunning verleend voor het plaatsen van paardenstallen. De gezamenlijke oppervlakte van de paardenstallen bedraagt ongeveer 75 m². De bouw- en goothoogte van de stallen bedraagt 2,5 m. Bij besluit van 16 december 2011 heeft het college een omgevingsvergunning voor de bouw van een zadelkamer en hooiopslag verleend. De oppervlakte van dit gebouw bedraagt 50 m². De bouw- en goothoogte bedragen respectievelijk 4,5 m en 2,6 m.
3.5. Ter zitting is komen vast te staan dat het perceel thans in gebruik is als een fokkerij met daarbij een stoeterij, pensionstal en dierhouderij. Voorts is komen vast te staan dat naast de paardenstallen met zadelkamer en hooiopslag ook een rijbaan op het perceel aanwezig is.
3.6. In beginsel dient bestaande legale bebouwing, gelet op de rechtszekerheid, als zodanig te worden bestemd. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt als een dienovereenkomstige bestemmingsregeling op basis van nieuwe inzichten niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het belang bij een beoogde nieuwe regeling zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen.
3.7. Voor zover [appellant A] en [appellant B] betogen dat de bestaande bebouwing op het perceel niet als zodanig is bestemd, overweegt de Afdeling dat de paardenstallen en de zadelkamer met hooiopslag, waarvoor bouwvergunningen zijn verleend, zijn gelegen binnen het bouwvlak en dat wordt voldaan aan de in de planregels gestelde eisen aan het maximum bebouwd oppervlak en de maximale goot- en bouwhoogtes. Gelet hierop zijn de paardenstallen en de zadelkamer met hooiopslag als zodanig bestemd. Het betoog mist feitelijke grondslag.
3.8. Wat betreft het betoog dat het gebruik van het perceel als fokkerij, stoeterij, pensionstal en dierhouderij niet als zodanig is bestemd, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat dit gebruik op grond van het vorige bestemmingsplan reeds niet was toegestaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraken van 8 september 2004 in zaak nr. 200308417/1, van 14 november 2007 in zaak nr. 200701409/1 en van 24 december 2013 in zaak nr. 201302962/1, kan voorts weliswaar een vrijstelling voor gebruik van een bouwwerk dat in strijd is met het bestemmingsplan worden geacht rechtstreeks voort te vloeien uit een voor dat bouwwerk verleende bouwvergunning als uit de bouwaanvraag zonder meer kan worden afgeleid dat het bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan zal worden gebruikt, en het desbetreffende college, zich bewust van het voorgenomen gebruik, de vergunning in weerwil van de planregels heeft verleend. Deze situatie doet zich echter niet voor. Hierbij is van belang dat in de bouwaanvraag behorend bij de bouwvergunning voor de paardenstallen staat dat de bebouwing en het terrein na uitvoering van de werkzaamheden in gebruik zal zijn als ‘agrarisch gebruik/paardenwei’. In de bouwaanvraag behorend bij de omgevingsvergunning voor de zadelkamer met hooiopslag staat dat de bebouwing wordt opgericht ten behoeve van opslag. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college moet worden geacht vrijstelling te hebben verleend voor het gebruik van het perceel als dierenfokkerij, stoeterij, pensionstal en dierhouderij in strijd met het bestemmingsplan, maar dat hiermee uitsluitend toestemming is verleend voor het beweiden door paarden op het perceel met solitaire stallen en opslag.
3.9. De raad heeft in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om het bestaande gebruik van het perceel als fokkerij, stoeterij, pensionstal en dierhouderij als zodanig te bestemmen. Hierbij heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat het gemeentelijke beleid, waartoe de raad heeft gewezen op de Structuurvisie Diemen 2011, zich verzet tegen een verdere verstedelijking van het buitengebied. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant A] en [appellant B] gewenste bedrijfsmatige exploitatie van het perceel niet wenselijk is. De raad heeft voorts in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de op het perceel aanwezige rijbaan, waarvoor niet is gebleken dat een vergunning is verleend, als zodanig te bestemmen.
3.10. Over de door [appellant A] en [appellant B] gemaakte vergelijking met het naastgelegen perceel met de bestemming "Sport - Manege", wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat het huidige feitelijke gebruik van dat perceel en de bestaande bebouwing op grond van het vorige bestemmingsplan reeds was toegestaan. Dit is door [appellant A] en [appellant B] niet bestreden. In hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant A] en [appellant B] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
3.11. Ten aanzien van het betoog dat de bestemming "Natuur - Weiland" niet uitvoerbaar is, overweegt de Afdeling dat binnen de bestemming naast het beweiden door dieren andere functies mogelijk worden gemaakt waarvan de uitvoerbaarheid door [appellant A] en [appellant B] niet is bestreden. Voorts heeft de raad zich onweersproken op het standpunt gesteld dat binnen het plangebied meer percelen worden beweid door dieren, zonder dat de gebruikers van die percelen in de nabije omgeving over een boerderij beschikken. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand had moeten inzien dat de bestemming "Natuur - Weiland" op het perceel van [appellant A] en [appellant B] niet uitvoerbaar is.
3.12. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid aan het perceel van [appellant A] en [appellant B] de bestemming "Natuur - Weiland" heeft kunnen toekennen. Het betoog faalt.
Zorgboerderij en hotel
4. [appellant A] en [appellant B] betogen dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid om op hun perceel een hotel en restaurant of zorgboerderij te bouwen, voor welke initiatieven zij concrete bouwplannen hebben ingediend. Hiertoe voeren zij aan dat door een wethouder was toegezegd dat medewerking zou worden verleend aan de initiatieven. Voorts voeren zij aan dat zij ongelijk worden behandeld, nu Staatsbosbeheer in het Diemerbos wel een horecagelegenheid mag ontwikkelen en op een perceel aan de Stammerdijk, waaraan de bestemming "Gemengd - Stadslandgoed" is toegekend, een zorgboerderij mogelijk wordt gemaakt.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het gemeentelijke beleid er op is gericht een toename van bebouwing in het buitengebied te voorkomen, met uitzondering van kleinschalige, publiekstoegankelijke, bezoekersaantrekkende functies bij de entree van het Diemerbos. Aan de ontwikkeling van een hotel en restaurant of zorgboerderij op het perceel wordt geen medewerking verleend.
4.2. In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.
4.3. Vaststaat dat [appellant A] en [appellant B] in 2010 een schetsplan hebben ingediend voor een zorgboerderij op hun perceel. Voorts hebben [appellant A] en [appellant B] in 2011 plannen ingediend voor een hotel, restaurant, welnesscentrum en congrescentrum.
4.4. Naar het oordeel van de Afdeling dienen beide initiatieven van [appellant A] en [appellant B] te worden beschouwd als voldoende concreet en tijdig kenbaar gemaakt. Het enkele feit echter dat [appellant A] en [appellant B] hun concrete plannen tijdig kenbaar hebben gemaakt, betekent niet dat dit concrete bouwplan ook in het plan dient te worden opgenomen. Weliswaar dient de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan met een concreet bouwplan rekening te houden, maar dit houdt slechts in dat de raad dient te bezien of dat initiatief strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening en, gelet op alle daarbij betrokken belangen, in het bestemmingsplan kan worden opgenomen. Uit deze belangenafweging kan voortvloeien dat een concreet bouwplan niet in een bestemmingsplan wordt opgenomen.
De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het gemeentelijke beleid in de Structuurvisie Diemen 2011 zich verzet tegen nieuwe bebouwing in het buitengebied. Gelet hierop heeft de raad het onwenselijk geacht om medewerking te verlenen aan de plannen van [appellant A] en [appellant B] voor een zorgboerderij danwel een hotel, restaurant, welnesscentrum en congrescentrum op hun perceel. Anders dan [appellant A] en [appellant B] betogen zijn hun concrete bouwplannen door de raad bij de vaststelling in ogenschouw genomen. In hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om de raad niet te volgen in het standpunt dat de bouwplannen gelet op het gemeentelijke beleid ruimtelijk niet aanvaardbaar zijn. Dat, zoals [appellant A] en [appellant B] stellen, door de wethouder was toegezegd dat medewerking zou worden verleend aan ontwikkelingen op hun perceel, kan niet leiden tot het oordeel dat de raad hun plannen in het bestemmingsplan had moeten opnemen, nu de bevoegdheid tot het vaststellen van bestemmingsplannen niet bij de wethouder, maar bij de raad berust. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad voldoende rekening gehouden met de concrete bouwplannen van [appellant A] en [appellant B] en afdoende gemotiveerd waarom de plannen niet in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Het betoog faalt.
4.5. Over de door [appellant A] en [appellant B] gemaakte vergelijking met de percelen in het Diemerbos en aan de Stammerdijk wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie. Hiertoe heeft de raad aangevoerd dat het perceel aan de Stammerdijk waar de zorgboerderij is voorzien een voormalig agrarisch perceel betreft waarop reeds bebouwing aanwezig is. Verder heeft de raad aangevoerd dat de ontwikkeling van een horecagelegenheid in het Diemerbos is uitgezonderd van het gemeentelijk beleid om geen nieuwe bebouwing toe te staan. In hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant A] en [appellant B] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie. Het betoog faalt.
Aanduiding "horeca"
5. [appellant A] en [appellant B] richten zich voorts tegen het plandeel met de bestemming "Natuur - Bosgebied" en de aanduiding "horeca" nabij de entree van het Diemerbos. Zij betogen dat in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (hierna: de PRVS) horeca mogelijk wordt gemaakt binnen de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: de EHS). Hiertoe voeren zij aan dat niet is gebleken dat een groot openbaar belang is gediend met een horecagelegenheid op die locatie. Voorts heeft de raad hun perceel ten onrechte niet als mogelijke andere locatie in aanmerking genomen. [appellant A] en [appellant B] betogen verder dat onvoldoende is toegelicht hoe de negatieve effecten van de voorziene horecagelegenheid op de EHS worden voorkomen. [appellant A] en [appellant B] betogen tot slot dat het plan in zoverre financieel niet uitvoerbaar is. Hiertoe voeren zij aan dat zelfs na verschillende wervingspogingen door Staatsbosbeheer nog geen exploitant voor de horecagelegenheid is gevonden.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat een groot openbaar belang is gediend met een horecagelegenheid op de beoogde locatie. Hiertoe voert hij aan dat de opbrengsten van de horecagelegenheid zullen worden aangewend om het tekort aan beheersgelden voor het Diemerbos te verkleinen. Voorts zal de horecagelegenheid extra bezoekers voor het Diemerbos aantrekken.
Ook stelt de raad zich op het standpunt dat de gekozen locatie het meest geschikt is. Hiertoe voert hij aan dat nabij een groot parkeerterrein aanwezig is. Verder is de locatie met het oog op de economische levensvatbaarheid van de onderneming het meest gewenst, aangezien de bereikbaarheid en zichtbaarheid alleen hier voldoende is en hier tevens de meeste bezoekers van het Diemerbos langskomen. Daarnaast dient de horecagelegenheid in de EHS te liggen omdat Staatsbosbeheer, die ten behoeve van de horecagelegenheid gronden in erfpacht zal uitgeven, buiten de EHS geen gronden in eigendom heeft. In dat verband stelt de raad dat het perceel van [appellant A] en [appellant B] geen reële andere mogelijkheid biedt, omdat de opbrengsten van de horecagelegenheid in dat geval niet zouden kunnen worden aangewend voor beheer en onderhoud van het Diemerbos.
5.2. Ingevolge artikel 19, eerste lid, onder c, van de PRVS geldt voor de gronden aangeduid op kaart 4 en op de digitale verbeelding ervan, als EHS en als Ecologische Verbindingszone, dat een bestemmingsplan geen bestemmingen en regels bevat die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS en de Ecologische Verbindingszone significant aantasten.
Ingevolge het derde lid kan in afwijking van het eerste lid een bestemmingsplan voorzien in:
a. nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten voor zover:
1º. er sprake is van een groot openbaar belang;
2º. er geen reële andere mogelijkheden zijn en;
3º. de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten worden gecompenseerd.
5.3. Ingevolge artikel 9, lid 9.5.1, van de planregels, kan het bevoegd gezag (lees: het college van burgemeester en wethouders) ter plaatse van de aanduiding "horeca" de bestemming "Natuur - Bosgebied" wijzigen ten behoeve van het toestaan van een horecavoorziening, onder de voorwaarden dat:
a. uitsluitend een restaurant (eventueel gecombineerd met een hotelfunctie) is toegestaan, met daaraan ondergeschikte voorzieningen zoals:
1. recreatieve voorzieningen;
2. culturele voorzieningen;
3. educatieve voorzieningen;
4. een feestzaal;
5. een terras;
6. een speeltuin;
b. het totale oppervlak van bebouwing ten behoeve van de horecavoorziening en aanvullende voorzieningen niet meer mag bedragen dan 1.000 m²;
c. de bouwhoogte van bebouwing ten behoeve van de horecavoorziening en aanvullende voorzieningen niet meer mag bedragen dan 10 m;
d. één inpandige bedrijfswoning mag worden gebouwd met een vloeroppervlakte van niet meer dan 120 m²;
e. in het wijzigingsplan een verantwoording van de toename van het groepsrisico is opgenomen en aan de overige milieutechnische voorwaarden wordt voldaan;
f. er voldaan wordt aan artikel 15 van de PRVS, dit ter beoordeling van de Provincie Noord-Holland. De volgende ruimtelijke kwaliteitseisen dienen in ieder geval in acht genomen te worden: het gebouw mag de openheid en de natuurlijke uitstraling van het gebied niet aantasten en wordt ontwikkeld met aandacht voor uiterlijke vormgeving en gebruik van duurzame materialen.
5.4. De gronden waaraan de aanduiding "horeca" is toegekend zijn gelegen binnen de EHS. Het perceel van [appellant A] en [appellant B] is aan de rand van de EHS op ongeveer 50 m afstand van de bestreden gronden gelegen.
5.5. Niet is in geschil dat de horecagelegenheid de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS significant kan aantasten. De Afdeling overweegt dat het door de raad gestelde belang bij de horecagelegenheid niet als een groot openbaar belang als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de PRVS kan worden aangemerkt. Daartoe wordt overwogen dat uit de toelichting bij artikel 19 van de PRVS volgt dat het begrip "groot openbaar belang" een beperkte strekking heeft. In de toelichting worden als voorbeelden van redenen van groot openbaar belang de veiligheid, drinkwatervoorziening, de plaatsing van installaties voor de opwekking van elektriciteit met behulp van windenergie of voor installaties voor de winning, opslag of transport van olie en aardgas genoemd. Het door de raad gestelde belang bij de horecagelegenheid, gelegen in het genereren van financiële middelen voor het beheer en onderhoud van het Diemerbos en in het aantrekken van bezoekers, is naar het oordeel van de Afdeling niet gelijk te stellen met de in de toelichting genoemde voorbeelden van ontwikkelingen waarbij in ieder geval een groot openbaar belang is gediend. Voorts acht de Afdeling van belang dat de horecagelegenheid slechts indirect een bijdrage kan leveren aan het behoud van het Diemerbos door de financiële middelen die men beoogt te genereren, terwijl een gedeelte van het bos zou moeten worden verwijderd teneinde de horecagelegenheid mogelijk te maken. Nu de raad niet heeft aangetoond dat met de horecagelegenheid een groot openbaar belang is gediend, is het plan, voor zover het de aanduiding "horeca" ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Natuur - Bosgebied" nabij de entree van het Diemerbos betreft, vastgesteld in strijd met artikel 19 van de PRVS. Het betoog dat voor de horecagelegenheid reële alternatieven bestaan en dat niet is gemotiveerd hoe de negatieve effecten van de horecagelegenheid worden gecompenseerd behoeft geen bespreking. Evenmin behoeft het betoog dat het plan wat de horecagelegenheid betreft niet uitvoerbaar is te worden besproken.
Het betoog slaagt.
Conclusie
6. In hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan, voor zover het betreft de aanduiding "horeca" ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Natuur - Bosgebied" nabij de entree van het Diemerbos, is vastgesteld in strijd met artikel 19 van de PRVS. Het beroep is gegrond zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
7. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel II van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
8. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Diemen van 26 september 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied" voor zover het de aanduiding "horeca" ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Natuur - Bosgebied" nabij de entree van het Diemerbos betreft;
III. draagt de raad van de gemeente Diemen op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Diemen tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
V. gelast dat de raad van de gemeente Diemen aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160, 00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Schaaf
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2015
523-821.