ECLI:NL:RVS:2015:3309

Raad van State

Datum uitspraak
28 oktober 2015
Publicatiedatum
28 oktober 2015
Zaaknummer
201308566/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Lijnden en de rechtsgeldigheid van de vaststelling

In deze uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt het bestemmingsplan "Lijnden" van de gemeente Haarlemmermeer behandeld. Het bestemmingsplan werd op 4 juli 2013 vastgesteld, maar is door verschillende partijen, waaronder Lijnden West Vastgoed II B.V., Project Westzaan B.V. en NOBA Vastgoed B.V., aangevochten. De appellanten betogen dat het besluit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en dat er onduidelijkheden zijn over de planregeling. De Afdeling heeft in een tussenuitspraak van 1 april 2015 de raad opgedragen om een gebrek in het besluit te herstellen. Na herstel heeft de raad opnieuw een besluit genomen, maar dit werd wederom aangevochten door de appellanten. De Afdeling heeft de zaak op 16 september 2015 ter zitting behandeld. De Afdeling oordeelt dat het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] niet-ontvankelijk is, terwijl het beroep van Lijnden West Vastgoed II, Project Westzaan en [appellant sub 2C] gegrond is. Het besluit van 4 juli 2013 wordt vernietigd voor de bestemmingen "Bedrijf" op de percelen van deze appellanten. De rechtsgevolgen van het besluit blijven in stand voor het perceel van [appellant sub 2C]. De raad wordt opgedragen om binnen 20 weken een nieuw besluit te nemen voor de andere percelen. Het beroep van NOBA wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

201308566/2/R1.
Datum uitspraak: 28 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Lijnden West Vastgoed II B.V., de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Project Westzaan B.V., en [appellant sub 2C], allen gevestigd onderscheidenlijk wonend te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NOBA Vastgoed B.V., gevestigd te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Haarlemmermeer,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Lijnden" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer Lijnden West Vastgoed II, Project Westzaan en [appellant sub 2C], en NOBA, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
De raad, Lijnden West Vastgoed II, Project Westzaan en [appellant sub 2C], en NOBA hebben daarop hun zienswijze naar voren gebracht.
Bij besluit van 28 augustus 2014 heeft de raad een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Lijnden" vastgesteld.
Lijnden West Vastgoed II, Project Westzaan en [appellant sub 2C], NOBA, en de raad, hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2014, waar onder meer Lijnden West Vastgoed II, Project Westzaan en [appellant sub 2C], vertegenwoordigd, onderscheidenlijk bijgestaan door mr. A.P. van Delden, advocaat te Den Haag, NOBA, vertegenwoordigd door drs. L.T.B. Tokkie, bijgestaan door ir. J.A.H. Pos, werkzaam bij RO Betuwe, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Oosterhof, D. Ong en C.J. Dam, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 1 april 2015, nr. 201308566/1/R1, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen vier weken na de verzending van deze tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van
4 juli 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief, verzonden op 29 april 2015, heeft de raad te kennen gegeven het gebrek in het besluit van 4 juli 2013 te hebben hersteld.
Hierna hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] alsnog beroep ingesteld tegen het besluit van 4 juli 2013.
De raad heeft met betrekking tot dit beroep een verweerschrift ingediend.
Lijnden West Vastgoed II, Project Westzaan en [appellant sub 2C] hebben nog nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2015, waar [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], vertegenwoordigd door [gemachtigde], Lijnden West Vastgoed II, vertegenwoordigd door [gemachtigde], Project Westzaan, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en [appellant sub 2C], allen bijgestaan door mr. A.P. van Delden, advocaat te Den Haag, NOBA, vertegenwoordigd door drs. L.T.B. Tokkie, bijgestaan door ir. J.A.H. Pos, werkzaam bij RO Betuwe, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Oosterhof, D. Ong en C.J. Dam, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaar van partijen hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] ter zitting nog stukken overgelegd.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft ten aanzien van het beroep van Lijnden West Vastgoed II, Project Westzaan en [appellant sub 2C] in 7.2 van de tussenuitspraak geoordeeld dat het besluit van 4 juli 2013 in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is vastgesteld. Zij heeft hiertoe geoordeeld dat na de vaststelling van het plan een rechtsonzekere situatie is ontstaan doordat op de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl) als bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) een versie van het bestemmingsplan beschikbaar is gesteld die niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan zoals de raad dat blijkens het besluit van 4 juli 2013 heeft vastgesteld.
2. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen vier weken na de verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van overweging 7.2 het besluit van 4 juli 2013 opnieuw bekend te maken door kennisgeving te doen van het beschikbaar stellen op de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl) van de versie van het bestemmingsplan zoals de raad die bij de besluiten van 4 juli 2013 en 28 augustus 2014 heeft vastgesteld. Verder diende de raad mededeling te doen als bedoeld in artikel 3:43 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De raad diende tevens toepassing te geven aan artikel 3:45 van die wet.
3. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat over de overige beroepsgronden van Lijnden West Vastgoed II, Project Westzaan en [appellant sub 2C], en de beroepsgronden van NOBA in de einduitspraak zal worden beslist, nu deze betrekking hebben op plandelen, waarbij een inhoudelijke beoordeling van onjuist weergegeven bepalingen van artikel 5 van de planregels (de bestemming "Bedrijf") nodig is.
4. De raad heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak in de Staatscourant van 24 april 2015 kennis gegeven van het beschikbaar stellen van de versie van het bestemmingsplan die volgens hem in overeenstemming is met de besluiten van 4 juli 2013 en 28 augustus 2014 op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het bestemmingsplan "Lijnden" is met ingang van 28 april 2015 voor een periode van zes weken ter inzage gelegd.
Het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B]
5. Naar aanleiding van de kennisgeving in de Staatscourant van 24 april 2015 hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] bij brief van 21 mei 2015 alsnog beroep ingesteld tegen het besluit van 4 juli 2013.
Het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] is gericht tegen de planregeling voor het verharde achterterrein op het zuidelijke deel van hun perceel [locatie 1] in Lijnden. Deze gronden hebben de bestemming "Agrarisch". [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] wensen voor deze gronden een planregeling die het gebruik voor reguliere bedrijfsactiviteiten toelaat.
[appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen verder dat in de plantoelichting, althans in de nota van zienswijzen, de agrarische gronden ten noordoosten en ten zuidwesten van het verharde achterterrein ten onrechte worden geduid als "groene buffer tussen het woonlint en het bedrijventerrein". Blijkens de verbeelding is aan deze gronden de bestemming "Agrarisch" toegekend.
5.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing.
Ingevolge artikel 6:8, vierde lid, van de Awb vangt de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, ter inzage is gelegd.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5.2. Het besluit van 4 juli 2013 heeft met ingang van 16 augustus 2013 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] is ingediend op 1 juni 2015 en derhalve buiten de beroepstermijn.
5.3. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben ter zitting toegelicht dat zij geen beroep hebben ingesteld tegen het vaststellingsbesluit van 4 juli 2013, omdat zij in de periode dat het besluit ter inzage heeft gelegen geen aandacht hebben besteed aan de vaststelling van het plan. In het kader van een handhavingsprocedure in of omstreeks oktober 2014 met betrekking tot het gebruik van het achterterrein van het perceel [locatie 1] zijn [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] door een ambtenaar van de gemeente gewezen op de mogelijkheid beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan "Lijnden". Zij hebben dit alsnog gedaan, mede naar aanleiding van de herstelpublicatie in de Staatscourant van 24 april 2015, die het gevolg is geweest van de tussenuitspraak van de Afdeling van 1 april 2015, aldus [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B].
5.4. In hetgeen [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat hen niet redelijkerwijs kan worden tegengeworpen dat zij niet tijdig beroep hebben ingesteld tegen het besluit van 4 juli 2013. Zij komen op tegen de planregeling voor hun gronden aan en in de nabijheid van het perceel [locatie 1]. Aan deze gronden is de bestemming "Agrarisch" toegekend. Het in de tussenuitspraak van 1 juli 2015 geconstateerde gebrek in het bestemmingsplan "Lijnden" had betrekking op de planregeling voor de gronden met de bestemming "Bedrijf". De rechtsonzekere situatie die is ontstaan doordat op de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl) een digitale versie van het bestemmingsplan beschikbaar is gesteld waarin de door de raad beoogde wijzigingen van de planregeling voor gronden met de bestemming "Bedrijf" niet deugdelijk waren verwerkt, heeft geen gevolgen gehad voor [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B]. Het bestemmingsplan "Lijnden", dat beschikbaar is gesteld en ter inzage heeft gelegen met ingang van 16 augustus 2013, was duidelijk wat betreft de planregeling voor de gronden van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], zodat zij tijdig beroep hadden kunnen instellen tegen het plan. De omstandigheid dat [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] beroep hebben ingesteld binnen de termijn van de tweede terinzagelegging van het bestemmingsplan (na de tussenuitspraak derhalve) maakt dit niet anders.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] tegen het besluit van 4 juli 2013 niet-ontvankelijk.
Het beroep van Lijnden West Vastgoed II, Project Westzaan en [appellant sub 2C]
7. Lijnden West Vastgoed II, Project Westzaan en [appellant sub 2C] hebben naar aanleiding van de nieuwe bekendmaking van het besluit van 4 juli 2013 en de beschikbaarstelling van het bestemmingsplan op www.ruimtelijkeplannen.nl geen zienswijze ingediend. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in zoverre niet voldaan heeft aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht.
Het beroep tegen het besluit van 28 augustus 2014
8. Bij besluit van 28 augustus 2014 is artikel 5, lid 5.1, onder a, sub 2, van de planregels gewijzigd, in zoverre dat ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" bedrijfsactiviteiten behorende bij de bedrijfscategorie 1, 2 of 3.1 zijn toegestaan. In het besluit van 4 juli 2013 was bepaald dat ter plaatse van deze aanduiding bedrijfsactiviteiten behorende bij de bedrijfscategorie 1, 2, 3.1 of 3.2 zijn toegestaan.
9. Wat betreft het betoog van Lijnden West Vastgoed II, Project Westzaan en [appellant sub 2C] dat de gebruiksmogelijkheden van hun gronden met de bestemming "Bedrijf" zijn beperkt ten opzichte van het besluit van 4 juli 2013, nu artikel 5, lid 5.1, onder a, sub 2, van de planregels zodanig is gewijzigd dat ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" alleen bedrijven tot en met categorie 3.1 zijn toegestaan, overweegt de Afdeling als volgt. Uit de benaming van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1", bezien in samenhang met de plansystematiek, volgt dat de raad heeft beoogd ter plaatse van deze aanduiding alleen bedrijven tot en met categorie 3.1 toe te staan. In dit verband is van belang dat het plan ook de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2" kent. In de met die aanduiding corresponderende bepaling (artikel 5, lid 5.1, onder a, sub 3) is vastgelegd dat ter plaatse bedrijven tot en met categorie 3.2 zijn toegelaten. De Afdeling is van oordeel dat ook op grond van het vaststellingsbesluit van 4 juli 2013 ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" bedrijven tot en met categorie 3.1 waren toegestaan. Artikel 5, lid 5.1, onder a, sub 2, van de planregels, als vastgelegd in het besluit van 4 juli 2013 berust op een kennelijke verschrijving, welke is hersteld met het besluit van 28 augustus 2014. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 28 augustus 2014 leidt tot een beperking van de gebruiksmogelijkheden van de gronden van Lijnden West Vastgoed II, Project Westzaan en [appellant sub 2C] ten opzichte van het besluit van 4 juli 2013. Het betoog faalt.
10. Gelet op het voorgaande is het beroep van Lijnden West Vastgoed II, Project Westzaan en [appellant sub 2C] tegen het besluit van 28 augustus 2014 ongegrond.
Het beroep tegen het besluit van 4 juli 2013
11. Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak is het beroep van Lijnden West Vastgoed II, Project Westzaan en [appellant sub 2C] tegen het besluit van 4 juli 2013 gegrond. Het besluit van 4 juli 2013 dient te worden vernietigd, wat betreft de bestemming "Bedrijf" voor de gronden van Lijnden West Vastgoed II, Project Westzaan en [appellant sub 2C] aan de [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4].
12. De Afdeling zal de in de tussenuitspraak niet besproken beroepsgronden van Lijnden West Vastgoed II, Project Westzaan en [appellant sub 2C] tegen het besluit van 4 juli 2013 hieronder alsnog bespreken en bezien of de rechtsgevolgen van dit besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb in stand kunnen worden gelaten.
13. Lijnden West Vastgoed II is eigenaar van de agrarische gronden tussen de Raasdorperweg en de Rijksweg. Het betreft de kadastrale percelen […] en […].
Project Westzaan is eigenaar van het perceel [locatie 4] (de kadastrale percelen […] en […]).
[appellant sub 2C] is eigenaar van [locatie 2] (kadastrale percelen […] en […]) en van het kadastrale perceel […] aan de [locatie 3].
Ter zitting hebben Lijnden West Vastgoed II, Project Westzaan en [appellant sub 2C] bevestigd dat elke individuele appellant slechts opkomt voor zijn/haar eigen perceel/percelen.
Lijnden West Vastgoed II
Gronden tussen de Raasdorperweg en de Rijksweg A9
14. Het beroep van Lijnden West Vastgoed II is gericht tegen de bestemming "Agrarisch" voor haar gronden tussen de Raasdorperweg en de Rijksweg A9. Lijnden West Vastgoed II voert aan dat zij de wens heeft deze gronden bedrijfsmatig te gebruiken en dat hierover in het verleden overleg is gevoerd met de gemeente. De raad heeft ten onrechte de agrarische bestemming van deze gronden gehandhaafd. Subsidiair betoogt Lijnden West Vastgoed II dat de raad ten onrechte haar verzoek om deze gronden uit het bestemmingsplan te houden, teneinde onderzoek te kunnen doen naar een meer toekomstgerichte inhoudelijke planologische invulling, niet heeft gehonoreerd.
14.1. De raad stelt dat in het verleden bereidheid bestond tegemoet te komen aan de wens van Lijnden West Vastgoed II de gronden tussen de Raasdorperweg en de Rijksweg A9 te herontwikkelen, maar dat dit niet langer mogelijk is vanwege strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie, vastgesteld bij besluit van provinciale staten van 3 november 2010 en nadien meermalen gewijzigd (hierna: PRVS). Gelet op de actualisatieplicht moest voor 1 juli 2013 een bestemmingsplan zijn vastgesteld voor de gronden van Lijnden West Vastgoed II. Omdat er gedurende de voorbereiding van het bestemmingsplan geen verzoeken zijn ingediend die tot een andere bestemming zouden kunnen leiden en gelet op het belang van het voorkomen van een verslechtering van het woon- en leefklimaat van de omgeving, is gekozen voor een conserverende planregeling. De agrarische bestemming van de gronden is gehandhaafd, aldus de raad.
14.2. In het deskundigenbericht staat dat de kadastrale percelen [...] en [...] lopen vanaf de Hoofdweg, parallel aan de Raasdorperweg, tot aan het perceel [locatie 4]. Aan deze gronden is de bestemming "Agrarisch" toegekend. Op de percelen is niet voorzien in een bouwvlak.
In het voorheen geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied", vastgesteld door de raad op 24 november 1988 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland op 11 juli 1989, was aan deze gronden de bestemming "Agrarische Doeleinden II" toegekend.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften waren deze gronden bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijven met de daarbij behorende bouwwerken, met uitzondering van agrarische bedrijfswoningen en kassen, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen niet meer dan 50 m2 per bedrijf mocht bedragen.
14.3. De percelen [...] en [...] liggen voor het grootste deel binnen het gebied dat op kaart 5, behorende bij de PRVS, is aangeduid als "Rijksbufferzone". In artikel 24, eerste lid, van de PRVS is vastgelegd dat een bestemmingsplan voor gronden die zijn aangewezen als "Rijksbufferzone" niet mag voorzien in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking in de vorm van nieuwe gebouwen voor onder andere wonen en bedrijven. Niet is gebleken dat sprake is van een uitzonderingssituatie als vermeld in het vijfde en zesde lid van dit artikel, zodat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de PRVS in de weg staat aan het toestaan van nieuwe bedrijfsbebouwing op de percelen [...] en [...]. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de gronden feitelijk in gebruik zijn voor agrarische doeleinden. Gelet op zijn uitganspunt een conserverend bestemmingsplan vast te stellen en de beperkingen die voortvloeien uit de PRVS heeft de raad in redelijkheid kunnen aansluiten bij het feitelijke gebruik van de gronden.
Voor zover Lijnden West Vastgoed II heeft verzocht haar percelen buiten het bestemmingsplan te houden zodat nader onderzoek naar een toekomstige invulling kan plaatsvinden, kan zij op grond van artikel 3.9 van de Wro de raad verzoeken het bestemmingsplan te wijzigen. De vaststelling van een planregeling voor deze gronden staat niet aan het doen van dergelijk onderzoek in de weg.
Het betoog faalt.
[appellant sub 2C]
Het perceel [locatie 2]
15. [appellant sub 2C] heeft ter zitting zijn beroepsgrond dat ten onrechte niet is voorzien in een hogere milieucategorie voor zijn gronden met de bestemming "Bedrijf" aan de [locatie 2], ingetrokken.
16. [appellant sub 2C] betoogt dat de voormalige woonboerderij op het perceel [locatie 2] ten onrechte is bestemd als bedrijfswoning en niet als burgerwoning. In de nota van zienswijzen staat dat dit om milieutechnische redenen is gebeurd, waarmee de raad volgens [appellant sub 2C] impliciet heeft erkend dat de woning een burgerwoning is. Volgens [appellant sub 2C] wordt de voormalige woonboerderij feitelijk niet gebruikt als bedrijfswoning als gedefinieerd in de planregels. Evenmin is een bedrijfswoning op het perceel noodzakelijk, nu [appellant sub 2C] zelf ter plaatse geen bedrijf exploiteert, maar de gronden en bedrijfsgebouwen verhuurt aan derden.
16.1. De raad stelt dat de voormalige woonboerderij op het perceel [locatie 2] in het voorheen geldende bestemmingsplan bestemd was als een agrarische bedrijfswoning. Nadien zijn de agrarische activiteiten op het perceel omgezet naar reguliere bedrijfsmatige activiteiten, die inmiddels, overeenkomstig de wens van [appellant sub 2C], als zodanig zijn bestemd. De raad heeft de status van de voormalige woonboerderij in overeenstemming gebracht met het gebruik van de overige gronden en bebouwing op het perceel van [appellant sub 2C]. Het bestemmen van de voormalige woonboerderij als burgerwoning is volgens de raad onwenselijk, omdat het toekennen van een geluidgevoelige bestemming zich niet verdraagt met de bedrijfsactiviteiten op hetzelfde perceel. De woning is bovendien eigendom van [appellant sub 2C], die ook het bedrijf exploiteert, zodat hij in zoverre niet wordt benadeeld door de keuze de woning als bedrijfswoning te bestemmen, aldus de raad.
16.2. Aan het perceel [locatie 2] is de bestemming "Bedrijf" toegekend, met de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2". Ter plaatse van de woning is voorzien in de aanduiding "bedrijfswoning".
Ingevolge artikel 1 van de planregels wordt onder "bedrijfswoning" verstaan: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die daar in gebruik is in verband met het uitvoeren van de bestemming van het gebouw of het terrein.
Ingevolge artikel 5, lid, 5.1, onder b, zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" bestemd voor een bedrijfswoning.
16.3. In het deskundigenbericht staat dat [appellant sub 2C] eigenaar is van het perceel [locatie 2]. De woning op het perceel wordt sinds 1968 door hem bewoond.
16.4. De Afdeling is van oordeel dat de raad de voormalige woonboerderij op het perceel [locatie 2] in redelijkheid heeft kunnen bestemmen als bedrijfswoning, gelet op het bestaande gebruik van het perceel voor bedrijfsactiviteiten en de relatie tussen de voormalige woonboerderij en de bedrijfsbebouwing op het perceel. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat een burgerwoning kan leiden tot beperkingen van de bedrijfsvoering op het perceel, nu de voormalige woonboerderij grenst aan gronden waarop bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 zijn toegelaten. In de gestelde omstandigheid dat [appellant sub 2C] ter plaatse niet zelf een bedrijf exploiteert, maar de gronden en (bedrijfs)gebouwen verhuurt aan derden, heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien de voormalige woonboerderij te bestemmen als burgerwoning. Het betoog faalt.
17. [appellant sub 2C] kan zich niet verenigen met de bestemming "Bedrijf" voor de gronden ten noorden en ten zuiden van zijn voormalige woonboerderij. Hij wenst op deze gronden vier woningen te realiseren en betoogt dat onvoldoende is gemotiveerd waarom het plan niet in deze mogelijkheden voorziet. Volgens [appellant sub 2C] is een woonbestemming ruimtelijk gezien passend, gelet op het bestaande bebouwingslint langs de Hoofdvaart en het feit dat ter plaatse slechts lichte bedrijvigheid is toegestaan. [appellant sub 2C] stelt dat aan hem bij besluit van 19 mei 1969, met vrijstelling, bouwvergunning is verleend voor een woonhuis op gronden ten zuidoosten van de voormalige woonboerderij. De andere drie woningen wenst [appellant sub 2C] te realiseren aan de noordoostzijde, langs de Nieuwerkerkerstraat. Deze woningen dienen ter vervanging van drie bestaande woonunits, die reeds langdurig op het perceel aanwezig zijn. [appellant sub 2C] wijst in dit verband op een uitspraak van de rechtbank Haarlem van 5 oktober 2005 (hierna: de rechtbankuitspraak). Hierin is volgens [appellant sub 2C] overwogen dat niet handhavend kan worden opgetreden tegen de ter plaatse aanwezige stacaravan, die geschikt is voor bewoning. De door de raad gestelde omstandigheid dat het Luchthavenindelingbesluit Schiphol zich verzet tegen woningbouw in het gebied is niet doorslaggevend. De raad kan de minister verzoeken om een verklaring van geen bezwaar, aldus [appellant sub 2C].
17.1. De raad stelt zich op het standpunt dat artikel 2.2.1 van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol de gewenste extra woningen niet toestaat en dat deze ook planologisch gezien niet aanvaardbaar zijn gezien de geplande ligging op gronden waar ook bedrijfsunits liggen. Een op 22 november 2012 ingediend principeverzoek voor het vervangen van vier woonunits die zonder bouwvergunning zijn opgericht is afgewezen wegens strijd met artikel 2.2.1 van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol. De rechtbankuitspraak ziet volgens de raad op de op het perceel aanwezige illegale loodsen, kantoorunits, containers en een stacaravan. De raad meent dat een stacaravan niet als woning kan worden aangemerkt en heeft deze daarom niet als zodanig bestemd. De met vrijstelling verleende bouwvergunning van 19 mei 1969 had betrekking op een agrarische bedrijfswoning op het perceel [locatie 5] en was tijdelijk van aard. De vergunning gold tot 1 augustus 1970, zodat [appellant sub 2C] daar thans geen beroep op kan doen, aldus de raad.
17.2. Aan de gronden waarop [appellant sub 2C] woningen wenst te realiseren is de bestemming "Bedrijf", met de aanduiding "luchtvaartverkeerzone - lib" toegekend.
17.3. Het perceel van [appellant sub 2C] ligt binnen het beperkingengebied zoals vastgelegd in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol.
Ingevolge artikel 8.8, eerste lid, van de Wet luchtvaart wordt bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor een gebied dat is gelegen binnen het luchthavengebied of het beperkingengebied, het luchthavenindelingbesluit in acht genomen.
Ingevolge artikel 8.9, eerste lid, wordt bij de verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° of 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) van het geldende bestemmingsplan wordt afgeweken en bij de toepassing van artikel 3.3, derde lid, van die wet het luchthavenindelingbesluit in acht genomen.
Ingevolge het derde lid kan bij de toepassing van de artikelen, genoemd in het eerste lid, van het besluit worden afgeweken indien van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de verklaring is ontvangen dat hij tegen de afwijking geen bezwaar heeft.
Ingevolge artikel 2.2.1, vierde lid, van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol zijn op de gronden die op de kaarten in bijlage 3B bij dit besluit met nummer 4 zijn aangewezen, geen woningen, woonwagens, gebouwen met een onderwijsfunctie of gebouwen met een gezondheidszorgfunctie toegestaan, behoudens bestaand gebruik.
Ingevolge het vijfde lid is van bestaand gebruik als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid sprake als op de datum van inwerkingtreding van dit besluit op de desbetreffende plaats een gebouw rechtmatig aanwezig is en overeenkomstig de bestemming wordt gebruikt, of voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit een bouwvergunning is verleend voor dit gebouw op de desbetreffende plaats, mits binnen zes maanden na die datum een begin met de werkzaamheden is gemaakt.
17.4. Blijkens het deskundigenbericht bevinden zich op het perceel ten noordoosten van de voormalige woonboerderij van [appellant sub 2C] vijf kleinere opstallen, die door [appellant sub 2C] worden aangeduid als woonunits. Twee daarvan zijn houten stacaravans, die volgens het deskundigenbericht in slechte staat van onderhoud verkeren en niet bewoonbaar zijn. Verder bevinden zich op het perceel een voormalige koestal die wordt verhuurd, een garage en een voormalige melkstal, die wordt gebruikt voor opslag. Voor de melkstal is een bouwvergunning verleend. [appellant sub 2C] wenst de twee stacaravans en de koestal, die volgens hem al sinds de jaren zestig worden bewoond, te vervangen door drie woningen. Op de gronden ten zuidoosten van de voormalige woonboerderij, lokaal bekend [locatie 5], wenst [appellant sub 2C] een vierde woning te realiseren. Deze gronden zijn verhard en deels in gebruik als oprit voor het bedrijfsperceel en deels als tuin bij de woonboerderij.
17.5. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de ligging van de in geding zijnde gronden binnen het beperkingengebied van Schiphol in de weg staat aan het toestaan van nieuwe woonbebouwing. Het opnemen van dergelijke bouwmogelijkheden is in strijd met artikel 8.8 van de Wet luchtvaart. Het standpunt van [appellant sub 2C] dat woningbouw op deze gronden niet is uitgesloten, omdat de raad de minister kan verzoeken om een verklaring van geen bezwaar, is onjuist. Onder verwijzing naar de uitspraak van 13 augustus 2014 in zaak nr. 201308486/1/R1 overweegt de Afdeling dat anders dan in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart, dat ziet op de verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° of 3°, of 2.12, tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, artikel 8.8 van die wet geen mogelijkheid biedt om van het luchthavenindelingbesluit af te wijken bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat voorziet in ontwikkelingen die in strijd zijn met het luchthavenindelingbesluit.
Het is niet gebleken dat op de gronden van [appellant sub 2C] sprake is van bestaand legaal woongebruik als bedoeld in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol. De raad heeft bovendien te kennen gegeven dat hij woningen op deze locatie ongewenst acht, aangezien de omliggende gronden bedrijfsmatig in gebruik zijn en ook als zodanig zijn bestemd. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij het bestaande gebruik van de gronden. Hetgeen [appellant sub 2C] heeft aangevoerd over de met vrijstelling verleende bouwvergunning van 19 mei 1969 en de rechtbankuitspraak geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. In het besluit van 19 mei 1969 staat dat de - op grond van de Wederopbouwwet - met vrijstelling verleende bouwvergunning voor een agrarische bedrijfswoning geldt tot 1 augustus 1970. Het standpunt van de raad dat [appellant sub 2C] ten tijde van de vaststelling van het plan geen beroep kon doen op dit besluit is derhalve juist. Uit de rechtbankuitspraak, waarin is geoordeeld dat [appellant sub 2C] met betrekking tot de aanwezigheid van de stacaravan ten onrechte is aangemerkt als "overtreder", volgt niet dat de raad burgerwoningen mogelijk dient te maken op het perceel [locatie 2].
Het betoog faalt.
18. [appellant sub 2C] betoogt dat in het plan ten onrechte niet is voorzien in uitbreidingsmogelijkheden voor zijn gronden met de bestemming "Bedrijf" aan de [locatie 2], ten noordwesten van de voormalige woonboerderij. Het plan voorziet evenmin in flexibiliteit om binnen de bestaande bouwvlakken de bebouwing anders te situeren, aldus [appellant sub 2C].
18.1. Voor het gedeelte van het perceel [locatie 2] ten noordwesten van de voormalige woonboerderij is voorzien in drie bouwvlakken ten behoeve van bedrijfsbebouwing. Het plan voorziet in een bebouwingspercentage van 100 voor de twee westelijke bouwvlakken. Blijkens het deskundigenbericht zijn op deze gronden twee opslagloodsen gerealiseerd. Deze bebouwing is als zodanig bestemd. Voor het centraal gelegen bouwvlak, met een oppervlakte van ongeveer 800 m², geldt een bebouwingspercentage van 30.
18.2. Niet in geschil is dat de bestaande situatie op de gronden aan de [locatie 2], ten noordwesten van de voormalige woonboerderij, als zodanig is vastgelegd in het plan. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen volstaan met het als zodanig bestemmen van de bestaande bedrijfsbebouwing op het perceel [locatie 2]. Hierbij is van belang dat [appellant sub 2C] voor de vaststelling van het plan geen concreet verzoek heeft gedaan om een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing en de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat hij niet op eigen initiatief heeft voorzien in uitbreidingsmogelijkheden, omdat hij verdere verdichting vanuit ruimtelijk oogpunt ongewenst acht. Anders dan [appellant sub 2C] stelt, is in het plan voorzien in een beperkte mate van flexibiliteit nu de planregeling zich niet verzet tegen een wijziging van de invulling van het centraal gelegen bouwvlak.
Het betoog faalt.
Het perceel [locatie 3]
19. [appellant sub 2C] betoogt dat de gebruiksmogelijkheden van zijn gronden aan de [locatie 3] zijn beperkt ten opzichte van het voorheen geldende planologische regime. Ter plaatse waren bedrijven tot en met milieucategorie 3 toegelaten, hetgeen volgens [appellant sub 2C] overeenkomt met milieucategorie 3.2 van het huidige plan. Bovendien is het bestaande legale gebruik van de gronden voor een autopoetsbedrijf en een bedrijf dat valet parking diensten verleent aan Schiphol-reizigers (hierna: valet parking) thans niet meer toegelaten. [appellant sub 2C] verwijst in dit verband naar twee brieven van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer van 14 januari 2009, waarin volgens hem staat dat de twee genoemde activiteiten waren toegelaten op grond van het voorheen geldende planologische regime en waaruit volgt dat de gronden als zodanig in gebruik waren.
[appellant sub 2C] betoogt verder dat de bestaande legale bebouwing op het perceel [locatie 3] ten onrechte niet als zodanig is bestemd, nu de oppervlakte van de aanwezige bebouwing het toegelaten bebouwingspercentage overschrijdt. Ook dient volgens [appellant sub 2C] een bestaande, buiten het bestemmingsvlak gelegen romneyloods, als zodanig bestemd te worden. In het plan dient tevens te worden voorzien in de mogelijkheden de bestaande bebouwing uit te breiden, aldus [appellant sub 2C].
19.1. Volgens de raad is de bestaande legale situatie op het perceel [locatie 3] als zodanig bestemd. Het gebruik van de gronden voor valet parking is volgens de raad in strijd met het beleid als vastgelegd in de nota "Parkeerbeleid passagiersparkeren Schiphol". Een uitbreiding van het toegelaten bebouwingspercentage voor bedrijven aan de Raasdorperweg is niet wenselijk vanwege de gevolgen van een toename van het aantal verkeersbewegingen voor de ontsluiting van het gebied. Een uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten leidt voorts tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat van de omgeving, aldus de raad.
19.2. Aan het perceel [locatie 3] is de bestemming "Bedrijf" toegekend, met de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1". Een groot deel van het bestemmingsvlak is tevens aangeduid als bouwvlak met de aanduiding "maximum bebouwingspercentage terrein = 60".
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, onder 2, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" bestemd voor bedrijfsactiviteiten behorende tot bedrijfscategorie 1, 2 of 3.1 zoals opgenomen in de bij dit plan behorende lijst "Staat van Bedrijfsactiviteiten".
Ingevolge lid 5.2.1 gelden voor het bouwen van bedrijfsgebouwen de volgende bepalingen:
a. gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
b. ter plaatse van de aanduiding "maximale goot-, bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage" zijn per bouwperceel de aangegeven maximale goot-, bouwhoogte en bebouwingspercentages toegestaan.
Ingevolge lid 5.2.5 geldt in afwijking van het voorgaande voor bestaande gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, die zijn of kunnen worden gebouwd krachtens een voor het tijdstip van ter visie leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan aangevraagde en verkregen vergunning voor het bouwen:
a. indien en voor zover de bestaande maatvoering, afstanden en/of oppervlaktes van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, de voorgeschreven maxima overschrijden geldt de bestaande maatvoering als maximum;
b. indien de bestaande situering afwijkt van deze regels, is ook de bestaande situering toegestaan.
Ingevolge lid 5.3.1, aanhef en onder c, kan het college van burgemeester en wethouders [lees: bevoegd gezag] met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1, onder b, van de planregels voor de percelen aan de Raasdorperweg met een bebouwingspercentage van 60 en toestaan dat het bebouwingspercentage maximaal 75 bedraagt indien in één bouwlaag wordt gebouwd.
Ingevolge lid 5.4.1, onder a, wordt tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het parkeren van auto's van passagiers van de luchthaven Schiphol.
19.3. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer heeft bij besluit van 8 augustus 1995 vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor het gebruik van de gronden van [appellant sub 2C]. De vrijstelling hield in dat de gronden gebruikt mochten worden overeenkomstig de bestemming "Ambachtelijke en dienstverlenende bedrijven" van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied", waarbij inrichtingen die genoemd waren in de categorieën 1 tot en met 3 van de bij de planvoorschriften behorende "Staat van Inrichtingen" waren toegestaan. Per bouwperceel gold een bebouwingspercentage van maximaal 60. Indien gebouwd werd in één bouwlaag was een bebouwingspercentage van maximaal 75 toegelaten.
19.4. In de twee door [appellant sub 2C] overgelegde brieven van 14 januari 2009 verklaart het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer dat het gebruik van het perceel [locatie 6] voor een "poetscentrale", onderscheidenlijk een "autostallingsbedrijf" in overeenstemming is met het besluit van 8 augustus 1995, waarbij vrijstelling is verleend voor het gebruik van de gronden voor "ambachtelijke en dienstverlenende bedrijven". De raad heeft niet weersproken dat het perceel [locatie 3] ook ten tijde van het vaststellen van het plan in gebruik was voor een autopoetsbedrijf en ten behoeve van het stallen van auto’s.
De Afdeling is van oordeel dat uit de brief van 14 januari 2009, ook indien deze brief wordt bezien in samenhang met het verzoek om vrijstelling van 14 augustus 2006, niet volgt dat het gebruik voor valet parking was toegelaten op grond van de vrijstelling van 8 augustus 1995. In het verzoek om vrijstelling van 14 augustus 2006 staat dat de wens bestaat de gronden in gebruik te nemen voor "de uitgifte en terugname van lease en/of huurauto’s van de merken Renault, Peugeot en Citroën en het bijbehorende vervoer van klanten van en naar Schiphol". In het verzoek staat tevens dat het transport van de aan en af te voeren auto’s wordt verricht door vrachtwagens. De activiteit "valet parking", althans het gebruik voor parkeren dat gerelateerd is aan de luchthaven Schiphol, wordt evenmin genoemd in de Staat van Inrichtingen bij het bestemmingsplan "Landelijk Gebied".
De Afdeling is van oordeel dat in de bij de planregels behorende "Staat van Bedrijfsactiviteiten" geen activiteiten worden genoemd waaronder een autopoetsbedrijf en het stallen van auto’s kunnen worden gebracht. De bijlage is afgeleid van de standaardlijst behorende bij de brochure van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten "Bedrijven en Milieuzonering (hierna: VNG-brochure). In de VNG-brochure worden onder meer genoemd "autowasserijen", "autoparkeerterreinen en parkeergarages" en "personenautoverhuurbedrijven", maar deze bedrijven zijn niet opgenomen in de bijlage behorende bij de planregels. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het plan zich verzet tegen het gebruik van het perceel [locatie 3] voor een autopoetsbedrijf en een autostallingsbedrijf. [appellant sub 2C] heeft voor het overige niet nader toegelicht welke concrete activiteiten, die op grond van de voorheen geldende planologische regeling waren toegelaten op het perceel [locatie 3], thans niet meer mogelijk zijn, omdat zij in een hogere milieucategorie vallen dan de in het plan toegelaten categorie 3.1. De enkele omstandigheid dat in de "Staat van Bedrijfsactiviteiten" minder activiteiten worden genoemd dan in de "Staat van Inrichtingen" is onvoldoende voor het oordeel dat de gebruiksmogelijkheden ernstig zijn beperkt.
Nu de raad heeft beoogd legaal gebruik dat aanwezig was ten tijde van het vaststellen van het plan als zodanig te bestemmen, heeft de raad het plan onzorgvuldig voorbereid voor zover het gebruik van de gronden voor een autopoetsbedrijf en een autostallingsbedrijf niet als zodanig is bestemd. Het betoog slaagt.
19.5. [appellant sub 2C] heeft het standpunt van de raad dat het gebruik van het perceel [locatie 3] voor valet parking in strijd is met de nota "Parkeerbeleid passagiersparkeren Schiphol" niet weersproken. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad in redelijkheid een dergelijk gebruik heeft kunnen uitsluiten. Het betoog faalt.
19.6. In het deskundigenbericht staat dat het bouwvlak op het perceel [locatie 3] een oppervlakte heeft van ongeveer 7.000 m². Geconcludeerd wordt dat de bestaande legale bebouwing binnen het bouwvlak het toegelaten bebouwingspercentage van 60 overschrijdt met ongeveer 300 m². Anders dan [appellant sub 2C] betoogt betekent dit niet dat de bestaande legale bebouwing binnen het bouwvlak niet als zodanig is bestemd, nu in artikel 5, lid 5.2.5 van de planregels is vastgelegd dat indien bestaande oppervlaktes van legale gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, de voorgeschreven maxima overschrijden de bestaande maatvoering als maximum geldt. Het beroep van [appellant sub 2C] mist in zoverre feitelijke grondslag.
Wat betreft het niet als zodanig bestemmen van de buiten het bouwvlak gesitueerde romneyloods is niet in geschil dat dit gebouw in het verleden is opgericht zonder vergunning. In de door [appellant sub 2C] gestelde omstandigheid dat de loods reeds een geruime tijd aanwezig is en dat de in het verleden verrichte handhavingsacties niet het beoogde effect hebben gehad, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de romneyloods als zodanig had dienen te bestemmen.
De raad heeft in redelijkheid kunnen volstaan met het als zodanig bestemmen van de bestaande legale bedrijfsbebouwing op het perceel. Bij dit oordeel is van belang dat de raad een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing ongewenst vindt, vanwege de mogelijke gevolgen voor de verkeersafwikkeling op de Raasdorperweg en het woon- en leefklimaat in de omgeving. Voorts is van belang dat [appellant sub 2C] geen concreet verzoek heeft gedaan om een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing binnen het bouwvlak. Met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 5, lid 5.3.1, aanhef en onder c, van de planregels is het mogelijk de bebouwing op het perceel in beperkte mate uit te breiden, nu de oppervlakte van de bestaande bebouwing minder is dan 75 procent van de oppervlakte van het bouwvlak.
Het betoog faalt.
Project Westzaan
Het perceel [locatie 4]
19.7. Project Westzaan betoogt dat de raad ten onrechte niet heeft voorzien in uitbreidingsmogelijkheden voor haar gronden aan de [locatie 4]. Aan het perceel [...] is weliswaar de bestemming "Bedrijf" toegekend, maar het plan voorziet ten onrechte niet in een bouwvlak. Voor het perceel [...] is voorzien in een bebouwingspercentage van 60, terwijl op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan een bebouwingspercentage van 75 gold, mits werd gebouwd in één bouwlaag. Thans is dat alleen mogelijk na toepassing van een in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheid. Project Westzaan heeft er geen bezwaar tegen indien een uitbreiding van de bouwmogelijkheden ten koste gaat van de toegelaten bedrijfscategorie (2 in plaats van 3.1).
19.8. De raad stelt dat hij bij het vaststellen van het plan heeft aangesloten bij de feitelijke situatie op de gronden. Volgens de raad bestaan geen zwaarwegende bezwaren tegen het toekennen van een bouwvlak aan het perceel [...]. Voor de maximale goot- en bouwhoogte kan aansluiting worden gezocht bij de toegelaten hoogten op nabijgelegen percelen. De raad is bereid alsnog in overleg te treden met Project Westzaan en om geheel of gedeeltelijk tegemoet te komen aan haar verzoek.
20. Aan de percelen [...] en [...] is de bestemming "Bedrijf" toegekend, met de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1".
Het perceel [...] is tevens aangewezen als bouwvlak, met een toegelaten bebouwingspercentage van 60.
Op het perceel [...] rust geen bouwvlak.
20.1. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft de bestemming "Bedrijf" voor de percelen [...] en [...] niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.
Conclusie
21. Gelet op hetgeen hiervoor is geoordeeld ten aanzien van de overige beroepsgronden van Lijnden West Vastgoed II, Project Westzaan en [appellant sub 2C], ziet de Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van
4 juli 2013, in stand blijven, met uitzondering van de rechtsgevolgen van de plandelen die met vrucht zijn bestreden. Concreet betekent dit dat de rechtsgevolgen van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel [locatie 3] niet in stand blijven. Ook de rechtsgevolgen van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel [locatie 4] blijven niet in stand. De rechtsgevolgen van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel [locatie 2] blijven wel in stand.
22. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor de in 21 genoemde plandelen, waarvan de rechtsgevolgen niet in stand blijven, met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
Het beroep van NOBA
23. Het besluit van 28 augustus 2014, waarbij het bestemmingsplan "Lijnden" gedeeltelijk is herzien, heeft geen betrekking op besluitonderdelen waartegen het beroep van NOBA is gericht. Gelet hierop heeft NOBA geen belang bij een beoordeling van dit besluit.
Bestemming "Agrarisch"
24. Het beroep van NOBA is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor haar gronden ten zuidwesten van haar bedrijfsperceel aan de [locatie 7], voor zover de bouwmogelijkheden voor glastuinbouw, een bedrijfswoning en bedrijfsbebouwing uit het voorheen geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied" niet zijn gehandhaafd. Volgens NOBA kan de raad de beperking van de bouwmogelijkheden niet rechtvaardigen met een beroep op de PRVS, aangezien haar gronden daarin zijn aangeduid als bestaand bebouwd gebied (hierna: BBG).
NOBA betoogt verder dat de raad ten onrechte stelt dat uitbreiding van de bedrijvigheid aan de Raasdorperweg niet wenselijk is vanwege de mogelijke verkeersaantrekkende werking en de gevolgen daarvan voor de leefbaarheid. Aan dit standpunt van de raad ligt volgens NOBA geen onderzoek ten grondslag. De Raasdorperweg wordt in het "Deltaplan Bereikbaarheid, vrijheid van bewegen", vastgesteld door de raad op 26 januari 2012 (hierna: Deltaplan), aangemerkt als een "erftoegangsweg". Een erftoegangsweg heeft volgens de CROW-richtlijnen een capaciteit van 4.000 motorvoertuigen per etmaal. De bestaande belasting van de Raasdorperweg is aanmerkelijk lager, aldus NOBA.
24.1. De raad stelt dat op de agrarische gronden van NOBA geen agrarisch bedrijf is gevestigd en geen bedrijfsbebouwing aanwezig is. Ook heeft NOBA geen concrete plannen om kassen of andere bebouwing op te richten op haar agrarische gronden. NOBA kan volgens de raad niet worden aangemerkt als een volwaardig agrarisch (tuinbouw)bedrijf, maar is een beleggingsinstelling waarvan de activiteiten bestaan uit handel en exploitatie van onroerende zaken en het beleggen en beheren van vermogen. De raad heeft alleen de bestaande of vergunde glastuinbouwbedrijven als zodanig bestemd omdat nieuwe glastuinbouwgebieden op grond van de PRVS uitsluitend zijn toegestaan binnen het glastuinbouwconcentratiegebied, waartoe Lijnden niet is aangewezen.
Het schrappen van de mogelijkheid bedrijfsbebouwing te realiseren is volgens de raad in overeenstemming met het provinciale en gemeentelijke beleid voor het agrarische gebied, op grond waarvan verdere verstedelijking ongewenst is. De raad stelt verder dat de uitbreiding van de bedrijvigheid op de agrarische gronden van NOBA onwenselijk is vanwege de verkeersaantrekkende werking. De Raasdorperweg is reeds overbelast, aldus de raad.
24.2. Aan de gronden van NOBA, ten zuidwesten van haar bedrijfsperceel aan de [locatie 7], is in het plan de bestemming "Agrarisch" toegekend, zonder bouwvlak(ken).
In het voorheen geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied" waren aan het grootste deel van deze gronden de bestemmingen "Agrarische Doeleinden II" en "Agrarische Doeleinden III" toegekend. Aan een klein gedeelte aan de zuidzijde was de bestemming "Bebouwing voor agrarische doeleinden B" toegekend.
24.3. In het deskundigenbericht staat dat het grootste deel van de gronden ten zuiden van het bedrijfsperceel van NOBA in gebruik is voor agrarische doeleinden, als grasland. NOBA verpacht deze gronden aan een agrariër. De agrarische gronden zijn onbebouwd en onverhard.
In het deskundigenbericht staat verder dat van gemeentezijde is aangegeven dat in het verleden verkeerstellingen zijn uitgevoerd en dat er 1.200 verkeersbewegingen per etmaal zijn genoteerd op de Raasdorperweg, waarvan 150 afkomstig zijn van zwaar vrachtverkeer. Een toename is niet gewenst. Volgens het deskundigenbericht is niet uitgesloten dat een verdere uitbreiding van de bedrijvigheid een grotere verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft.
24.4. Vast staat dat in het plan niet is voorzien in mogelijkheden voor glastuinbouw, een bedrijfswoning en bedrijfsbebouwing op het perceel van NOBA. Op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan mochten op de agrarische gronden van NOBA bij agrarische bedrijven behorende bouwwerken worden opgericht. Op het gedeelte met de bestemming "Agrarische Doeleinden III" waren tevens kassen toegestaan. Op het deel met de bestemming "Bebouwing voor agrarische doeleinden B" waren kassen en per agrarisch bedrijf een bedrijfswoning toegestaan. Het plan leidt derhalve tot een beperking van de mogelijkheden ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan.
De raad heeft toegelicht dat het handhaven van de bouwmogelijkheden voor de agrarische gronden van NOBA in strijd is met het gemeentelijk beleid. Overeenkomstig het beleid als vastgelegd in het "Masterplan PrimAviera", zijn alleen de bestaande glastuinbouwbedrijven in het plangebied als zodanig bestemd. Voor nieuwe glastuinbouwbedrijven is de grootschalige ontwikkelingslocatie "PrimAviera", ter hoogte van Rijsenhout, aangewezen. Lijnden is niet aangewezen als glastuinbouwgebied.
In de plantoelichting staat dat in de "Nota vierde gewas", het plangebied is aangewezen als themazone voor recreatie. De oprichting van nieuwe glastuinbouwbedrijven met de bijbehorende bedrijfsbebouwing past niet in dit beleid. In de plantoelichting staat voorts dat de raad minder (vracht)verkeer wenst op de Raasdorperweg en aansluitende wegen in verband met de leefbaarheid van de omgeving en het profiel van de wegen. Als gevolg van het (zware) bedrijfsverkeer van en naar de bedrijven aan de Raasdorperweg is de leefbaarheid voor een groot deel van het woongebied van het dorp in geding. De raad hanteert daarom als uitgangspunt dat een verdere uitbreiding van bedrijvigheid die een verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft langs de Raasdorperweg in beginsel niet wordt toegestaan.
24.5. Hoewel in het verleden alleen verkeerstellingen zijn uitgevoerd en meer gedetailleerd onderzoek naar de verkeersafwikkeling ontbreekt, acht de Afdeling voldoende onderbouwd dat een toename van het aantal verkeersbewegingen op de Raasdorperweg en de Ringdijk niet gewenst is. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de Raasdorperweg in het "Deltaplan" weliswaar wordt aangemerkt als een "erftoegangsweg", maar dat het aandeel zwaar vrachtverkeer ter plaatse aanmerkelijk groter is dan waarvan de CROW-richtlijnen uitgaan. Bovendien ziet de doelstelling ook op het terugdringen van het (vracht)verkeer op de Ringdijk (Lijnderdijk).
De raad heeft in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan zijn beleidsuitgangspunt de openheid van het landschap te behouden en geen verkeersaantrekkende functies toe te staan dan aan het belang van NOBA bij het handhaven van de planologische bouwmogelijkheden uit het voorheen geldende bestemmingsplan. Bij dit oordeel weegt mee dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend en dat de raad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden kan vaststellen. Verder is van belang dat de gronden feitelijk in gebruik zijn als grasland en dat hierop geen bebouwing aanwezig is. Ook is niet gebleken van concrete plannen van NOBA het bestaande gebruik van haar agrarische gronden te wijzigen. Het betoog faalt.
25. Gelet op het hiervoor gegeven oordeel behoeft de vraag of de door NOBA gewenste planregeling voor haar agrarische gronden in strijd is met de PRVS geen bespreking.
Bestemming "Bedrijf"
26. NOBA betoogt dat de gebruiksmogelijkheden van haar gronden met de bestemming "Bedrijf" aan de [locatie 7] ten onrechte zijn beperkt ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan. Het plan laat volgens NOBA op een deel van haar gronden bedrijfsactiviteiten toe tot en met milieucategorie 3.2 als bedoeld in de bij de planregels behorende bijlage "Staat van Bedrijfsactiviteiten". Voor een ander deel van haar perceel zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 toegelaten. Het voorheen geldende bestemmingsplan liet op een groot deel van de gronden van NOBA bedrijfsactiviteiten toe tot en met milieucategorie 5, hetgeen overeenkomt met categorie 5.2 van het plan. Weliswaar zijn bepaalde legale bedrijfsactiviteiten van NOBA die binnen milieucategorie 5.2 vallen (vetsmelterij en productie van biodiesel) in het plan als zodanig bestemd, maar dit geldt uitsluitend voor deze specifieke bedrijfsactiviteiten. De raad heeft de beperking van de generieke gebruiksmogelijkheden verdedigd met een beroep op de milieugevolgen van zwaardere industriële activiteiten, maar volgens NOBA is de afstand tussen haar gronden en nabijgelegen milieugevoelige functies voldoende groot. Ook is het standpunt van de raad dat de gronden van NOBA gesitueerd zijn binnen het landelijk gebied als bedoeld in de PRVS onjuist. Volgens NOBA dienen op haar gronden bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 5.2 te worden toegelaten.
26.1. Volgens de raad was aan het zuidwestelijke deel van het perceel van NOBA, dat thans bestemd is voor bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 2, in het voorheen geldende bestemmingsplan een agrarische bestemming toegekend. Deze gronden mochten derhalve niet worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten, zodat in zoverre ook geen sprake kan zijn van een beperking van de planologische gebruiksmogelijkheden. Voor zover aan NOBA in het verleden desalniettemin vergunningen zijn verleend voor bedrijfsactiviteiten op deze gronden, zijn de bestaande rechten gerespecteerd. Op het noordwestelijke deel van de gronden, waarop thans activiteiten tot en met milieucategorie 3.2 zijn toegelaten, waren voorheen activiteiten tot en met categorie 5 toegelaten, hetgeen correspondeert met categorie 5.2 van het plan. De gebruiksmogelijkheden van deze gronden zijn beperkt ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan, met dien verstande dat de bestaande legale vetsmelterij en installatie voor de productie van biodiesel als zodanig zijn bestemd. Een voortzetting van de voorheen geldende generieke gebruiksmogelijkheden is volgens de raad ongewenst gelet op onder meer de gevolgen van zware bedrijfsactiviteiten voor de omgeving. De raad voert verder aan dat het beleid van de gemeente gericht is op het tegengaan van verdere verstedelijking van het gebied.
26.2. Aan de gronden van NOBA aan de [locatie 7] is de bestemming "Bedrijf" toegekend. Voor het noordwestelijke deel van deze gronden is voorzien in de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2". Op de gronden in het zuidwestelijke deel rust de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2". Aan beide delen zijn tevens de aanduidingen "specifieke vorm van bedrijf - vetsmelterij" en "specifieke vorm van bedrijf - productie van biodiesel" toegekend.
26.3. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels, zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de bij dit plan behorende "Staat van Bedrijfsactiviteiten", waarbij geldt dat:
1. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2" bedrijfsactiviteiten behorende tot bedrijfscategorie 1 of 2 zijn toegestaan;
[…];
3. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2" bedrijfsactiviteiten behorende tot bedrijfscategorie 1, 2, 3.1 of 3.2 zijn toegestaan;
[…];
c. een vetsmelterij ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - vetsmelterij";
d. de productie van biodiesel ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - productie van biodiesel";
[…].
26.4. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied" was aan het noordwestelijke deel van het perceel van NOBA de bestemming "Handel en Nijverheid" toegekend, met een aanduiding in de vorm van een "ster".
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de planvoorschriften waren de op de kaart voor "handel en nijverheid" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven van handel en nijverheid, met dien verstande dat slechts zijn toegelaten inrichtingen, die genoemd zijn in de categorieën 1 tot en met 3 van de bij deze voorschriften behorende "staat van inrichtingen".
In het zesde lid was bepaald dat voor zover het betreft een op gronden met deze bestemming gevestigd bedrijf, hetwelk op de plankaart nader is aangeduid met een "[ster]", is toegestaan een inrichting als genoemd in categorie 5 van de bij deze voorschriften behorende staat van inrichtingen.
26.5. Aan het zuidwestelijke deel van het perceel van NOBA was in het voorheen geldende bestemmingsplan de bestemming "Agrarische doeleinden II" toegekend.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften waren deze gronden bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijven met de daarbij behorende bouwwerken, met uitzondering van agrarische bedrijfswoningen en kassen, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen niet meer dan 50 m² per bedrijf mag bedragen.
26.6. In het deskundigenbericht is een inventarisatie opgenomen van het ten tijde van de vaststelling van het plan bestaande gebruik op het bedrijfsperceel van NOBA. De gronden zijn in gebruik voor een vetsmelterij en de productie van biodiesel. Gelet op de aanduidingen "specifieke vorm van bedrijf - vetsmelterij" en "specifieke vorm van bedrijf - productie van biodiesel" zijn deze activiteiten als zodanig bestemd. Op het perceel worden voorts activiteiten verricht die gerelateerd zijn aan de vetsmelterij en de productie van biodiesel. Het betreft onder meer een werkplaats/garage, waarin onderhoud wordt verricht aan de eigen machines en voertuigen. Ook deze activiteiten zijn als zodanig bestemd, reeds vanwege de toegekende aanduidingen. Hetzelfde geldt voor de werkzaamheden met betrekking tot het vervoer van het eigen materieel. Ook de overige door NOBA genoemde activiteiten op haar gronden, te weten de (tank)opslag van oliën, afvalwaterzuivering en de verwerking van organische reststromen, zijn gerelateerd aan of onderdeel van de vetsmelterij en/of de productie van biodiesel, zodat dit gebruik reeds vanwege de aanduidingen is toegelaten. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestaande legale gebruik op het perceel [locatie 7] niet als zodanig is bestemd.
26.7. Anders dan NOBA betoogt zijn de planologische mogelijkheden voor het zuidwestelijke deel van haar bedrijfsperceel niet beperkt ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan. De gronden hadden immers voorheen een agrarische bestemming, zodat bedrijfsactiviteiten ter plaatse niet waren toegelaten. De raad heeft aan dit gedeelte van het perceel thans een bedrijfsbestemming toegekend en de planregeling in zoverre in overeenstemming gebracht met de vergunde situatie, met dien verstande dat ter plaatse generieke bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 als bedoeld in de bijlage "Staat van Bedrijfsactiviteiten" zijn toegelaten. Het plan voorziet derhalve in zoverre in een verruiming van de mogelijkheden ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan.
Wat betreft het noordwestelijke deel van het perceel [locatie 7] is niet in geschil dat het plan leidt tot een beperking van de gebruiksmogelijkheden ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan. De raad heeft deze beperking gemotiveerd met een beroep op het gemeentelijk beleid, dat is gericht op het tegengaan van een uitbreiding van zware industriële activiteiten in het buitengebed, vanwege de gevolgen daarvan voor het woon- en leefklimaat en de verkeersafwikkeling. In de "Nota vierde gewas" is het gebied aangemerkt als themazone "stedelijke ondersteuning". Als niet gewenste ontwikkeling worden genoemd bedrijven in zwaardere milieucategorieën. Ook heeft de raad toegelicht dat het beleid erop is gericht het gebied tussen de Raasdorperweg en de Lijnderdijk een meer groene en recreatieve functie te geven met behoud van het open karakter. Een intensivering van de toegelaten bedrijfsactiviteiten strookt niet met dit uitgangspunt.
Gelet op het voorgaand is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid de gebruiksmogelijkheden van het noordwestelijke deel van het bedrijfsperceel van NOBA heeft kunnen beperken ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan. Het betoog faalt.
Conclusie
27. Gelet op het voorgaande is het beroep van NOBA ongegrond.
Proceskosten
28. Ten aanzien van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De raad dient ten aanzien van Lijnden West Vastgoed II, Project Westzaan en [appellant sub 2C] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Hoewel het beroep van NOBA ongegrond is, ziet de Afdeling aanleiding de raad te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten, uitsluitend wat betreft de kosten die gerelateerd zijn aan het verschijnen op de nadere zitting van 16 september 2015. Hoewel de rechtsonzekere situatie die is ontstaan doordat op de landelijke voorziening een onjuiste versie van het bestemmingsplan beschikbaar was gesteld geen betrekking had op de gronden van NOBA, heeft de Afdeling vanwege deze omissie van de raad besloten het beroep van NOBA niet reeds af te doen in de (tussen)uitspraak van 1 april 2015.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Haarlemmermeer van 4 juli 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Lijnden" niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Lijnden West Vastgoed II B.V., de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Project Westzaan B.V., en [appellant sub 2C] tegen het besluit van de raad van Haarlemmermeer van 4 juli 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Lijnden" gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Haarlemmermeer van 4 juli 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Lijnden", wat betreft:
a. het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel [locatie 2];
b. het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel [locatie 3];
c. het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel [locatie 4];
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van de raad van de gemeente Haarlemmermeer van 4 juli 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Lijnden", wat betreft het plandeel voor het perceel [locatie 2] in stand blijven;
V. draagt de raad van de gemeente Haarlemmermeer op om binnen 20 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen ten aanzien van de onder III.b en III.c genoemde plandelen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NOBA Vastgoed B.V. tegen het besluit van de raad van Haarlemmermeer van 4 juli 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Lijnden" ongegrond;
VII. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Lijnden West Vastgoed II B.V., de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Project Westzaan B.V., en [appellant sub 2C] tegen het besluit van de raad van de gemeente Haarlemmermeer van 28 augustus 2014 tot gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Lijnden" ongegrond;
VIII. veroordeelt de raad van de gemeente Haarlemmermeer tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van:
a. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NOBA Vastgoed B.V. tot een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
b. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Lijnden West Vastgoed II B.V., de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Project Westzaan B.V., en [appellant sub 2C] tot een bedrag van € 1.960,00 (zegge: negentienhonderdzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IX. gelast dat de raad van de gemeente Haarlemmermeer aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Lijnden West Vastgoed II B.V., de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Project Westzaan B.V. en [appellant sub 2C] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzitter, en mr. R. Uylenburg en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Milosavljević, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Milosavljević
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2015
739.