ECLI:NL:RVS:2015:3306

Raad van State

Datum uitspraak
28 oktober 2015
Publicatiedatum
28 oktober 2015
Zaaknummer
201502746/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boete opgelegd wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een boete van € 6.000,00 die door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De boete werd opgelegd na een controle door arbeidsinspecteurs, waarbij een vreemdeling zonder tewerkstellingsvergunning werd aangetroffen in de onderneming van [appellant]. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 22 september 2015 werd [appellant] vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. W.S. Worung, en de minister door mr. G.A.A.M. Zwagemakers.

De Raad van State overwoog dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat hij alle redelijke stappen had ondernomen om de overtreding te voorkomen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het volledig ontbreken van verwijtbaarheid niet aan de orde was, omdat [appellant] niet had aangetoond dat hij de echtheid van de identiteitskaart van de vreemdeling naar behoren had gecontroleerd. De Raad van State concludeerde dat de minister de boete terecht had opgelegd, maar dat het boetebedrag niet in overeenstemming was met de beleidsregels. De Raad herstelde dit door de boete vast te stellen op € 4.000,00 en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en herroept het besluit van de minister van 30 juli 2014. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant]. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 28 oktober 2015.

Uitspraak

201502746/1/V6.
Datum uitspraak: 28 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], handelend onder de naam [appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2015 in zaak nr. 14/7652 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juli 2014 heeft de minister [appellant] een boete opgelegd van € 6.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 13 oktober 2014 heeft de minister het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 februari 2015 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 september 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. W.S. Worung, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. G.A.A.M. Zwagemakers, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW), zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op dit geding is de Wav van toepassing zoals deze wet luidde tot 1 april 2014.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
2. Het door een arbeidsinspecteur van de Inspectie SZW op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van 5 juni 2014 (hierna: het boeterapport) houdt in dat op 14 maart 2014 arbeidsinspecteurs samen met ambtenaren van de Nationale Politie in de onderneming van [appellant] een vreemdeling van Algerijnse nationaliteit (hierna: de vreemdeling) hebben aangetroffen, terwijl deze het haar van een persoon aan het knippen was voor [appellant], zonder dat daarvoor een tewerkstellingsvergunning was afgegeven. Het boeterapport houdt voorts in dat de vreemdeling zich ten tijde van de controle niet kon legitimeren. Volgens het boeterapport heeft de arbeidsinspecteur, aan de hand van de door [appellant] aan de Inspectie SZW verstrekte oproepovereenkomst tussen [appellant] en de vreemdeling van 11 maart 2014 (hierna: de oproepovereenkomst) en een kopie van een Nederlandse identiteitskaart op naam van de vreemdeling (hierna: de identiteitskaart), geconstateerd dat de vreemdeling gebruik maakte van een vervalst identiteitsdocument. De arbeidsinspecteur zag dat het lettertype op de achterzijde van de identiteitskaart in de zogeheten Machine Readable Zone (hierna: de MRZ) afweek van het gebruikelijke lettertype op Nederlandse identiteitsdocumenten en dat de handtekening op de identiteitskaart niet overeenkwam met die op de oproepovereenkomst.
3. In hoger beroep is onbestreden [appellant] artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft overtreden. In geschil is of aanleiding bestaat de boete te matigen.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de overtreding hem valt te verwijten. Hij voert daartoe aan dat verwijtbaarheid in dit geval ontbreekt, omdat hij zich voorafgaand aan de overtreding heeft ingespannen om de overtreding te voorkomen. Bij het aannemen van nieuwe medewerkers wordt standaard een kopie gemaakt van het originele en geldige legitimatiebewijs voor de administratie, aldus [appellant]. Voorts heeft hij de identiteitskaart op de zichtbaar aanwezige echtheidskenmerken gecontroleerd, maar geen afwijkingen waargenomen. Dat in het Stappenplan verificatieplicht (hierna: het stappenplan; www.weethoehetzit.nl) over de controle van de MRZ is vermeld dat de letters en cijfers van de MRZ er in alle documenten hetzelfde moeten uitzien, noopte hem niet tot nader onderzoek, omdat daarin niet is vermeld aan de hand van welk cijfer- of lettertype hij deze controle moest verrichten. Voorts was het voor een niet-deskundig persoon niet mogelijk de minimale afwijking op de identiteitskaart te herkennen, aldus [appellant].
4.1. In situaties waarin verwijtbaarheid volledig ontbreekt bestaat geen grond voor boeteoplegging. Die situatie doet zich in elk geval voor indien de overtreder aannemelijk heeft gemaakt dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen.
4.2. Met zijn ten overstaan van de arbeidsinspecteurs afgelegde verklaring, dat hij de originele identiteitskaart heeft gezien en er een kopie van heeft gemaakt en hem niet was opgevallen dat deze vervalst was, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij voorafgaand aan de tewerkstelling van de vreemdeling metterdaad alle stappen van het stappenplan naar behoren heeft doorlopen, althans dat hij zich heeft ingespannen de echtheid en geldigheid van de identiteitskaart te controleren. [appellant] heeft gesteld dat hij het kinegram, de pasfoto en het reliëf op de identiteitskaart heeft gecontroleerd, maar van een controle aan de hand van het stappenplan is niet gebleken. Verder heeft [appellant] ten overstaan van arbeidsinspecteurs verklaard dat hij pas via zijn boekhouder ervan op de hoogte raakte dat er iets niet klopte met de identiteitskaart. Derhalve heeft de rechtbank terecht overwogen dat het volledig ontbreken van verwijtbaarheid zich in dit geval niet voordoet.
De stelling van [appellant] dat het stappenplan niet duidelijk is, leidt niet tot een ander oordeel. In het stappenplan is vermeld dat de MRZ letters en cijfers bevat die er in alle documenten hetzelfde uitzien en daarin een aantal persoons- en documentgegevens worden herhaald. Voorts is in het stappenplan een voorbeeld van een MRZ afgebeeld en vermeld dat de MRZ kan worden gecontroleerd door een vergelijking te maken met het eigen identiteitsbewijs, hetgeen [appellant] niet heeft gedaan. Nu voorts een aantal cijfers en letters van de MRZ op de identiteitskaart duidelijk afwijken van het gebruikelijke cijfer- en lettertype en niet op de gebruikelijke wijze onder elkaar staan, heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld, dat ook een niet-deskundige, zoals [appellant], tot de conclusie had kunnen komen dat twijfel bestond of de vreemdeling daadwerkelijk de persoon was die op de identiteitskaart is afgebeeld. Van een werkgever mag worden verwacht dat deze bij tewerkstelling in dit opzicht een zekere mate van oplettendheid betracht. [appellant] heeft voorafgaand aan de tewerkstelling van de vreemdeling volstaan met globale controle van de identiteitskaart en het maken van een kopie van de identiteitskaart. De overtreding valt hem volledig te verwijten.
In zoverre faalt het betoog.
5. Over hetgeen [appellant] voor het overige met betrekking tot de hoogte van de boete heeft aangevoerd, overweegt de Afdeling het volgende. Gelet op de uitspraak van 7 oktober 2015 in zaak nr. 201409962/1/V6, waarin de Afdeling heeft overwogen dat de Beleidsregel boeteoplegging Wav 2013 onredelijk is voor zover de minister zijn beleid op het punt van het aan te houden boetenormbedrag niet nader heeft gedifferentieerd, bestaat grond de minister te houden aan het in de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2012 neergelegde boetenormbedrag, dat voor de werkgever als natuurlijk persoon € 4.000,00 bedraagt en dat de Afdeling als zodanig niet onredelijk heeft bevonden.
In zoverre slaagt het betoog.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 13 oktober 2014 gegrond verklaren, dat besluit vernietigen en het besluit van 30 juli 2014 herroepen. De Afdeling ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door, gelet op hetgeen in 5 is overwogen, het bedrag van de opgelegde boete vast te stellen op € 4.000,00 en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
7. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2015 in zaak nr. 14/7652;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 oktober 2014, kenmerk WBJA/JA-WAV/1.2014.1674.001/bob;
V. herroept het besluit van 30 juli 2014, kenmerk 071402772/03;
VI. bepaalt dat het bedrag van de aan [appellant], handelend onder de naam Kapsalon [appellant], opgelegde boete wordt vastgesteld op € 4.000,00 (zegge: vierduizend euro);
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VIII. veroordeelt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot vergoeding van bij [appellant], handelend onder de naam Kapsalon [appellant], in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.940,00 (zegge: tweeduizend negenhonderdveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan [appellant], handelend onder de naam [appellant], het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 413,00 (zegge: vierhonderddertien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Groeneweg
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2015
32-766.