ECLI:NL:RVS:2015:3293

Raad van State

Datum uitspraak
28 oktober 2015
Publicatiedatum
28 oktober 2015
Zaaknummer
201410213/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging tewerkstellingsvergunningen voor vreemdelingen in de horeca

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 oktober 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft de afwijzing van aanvragen door [appellante] voor de verlenging van de geldigheidsduur van tewerkstellingsvergunningen voor vreemdelingen die in de horeca werkzaam zijn als frituurkok en souschef Chinese keuken. De aanvragen werden afgewezen op basis van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav), omdat er prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt beschikbaar was voor de desbetreffende functies.

De Raad van Bestuur had eerder in maart en april 2011 tewerkstellingsvergunningen verleend aan de vreemdelingen, die in februari 2012 Nederland zijn ingereisd. Bij de indiening van de nieuwe aanvragen verzocht [appellante] om de 'gaten' in de tijd tussen de afgifte van de vergunningen en de inreis van de vreemdelingen administratief te dichten. De Raad van Bestuur weigerde dit, omdat de gaten meer dan negen maanden bedroegen en de late inreis van de vreemdelingen het gevolg was van een bewuste keuze van hen.

De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, waarop [appellante] hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 23 juli 2015 werd de zaak behandeld, waarbij zowel [appellante] als de Raad van Bestuur vertegenwoordigd waren. De Afdeling oordeelde dat de Raad van Bestuur terecht had afgewezen, omdat de aanvragen niet voldeden aan de voorwaarden van de Wav. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201410213/1/V6.
Datum uitspraak: 28 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 december 2014 in zaak nr. 14/13208 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: de Raad van Bestuur).
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 31 januari 2014 heeft de Raad van Bestuur aanvragen (hierna: de aanvragen) van [appellante] om verlenging van de geldigheidsduur van aan haar verleende tewerkstellingsvergunningen voor het verrichten van arbeid in de functie van frituurkok dan wel souschef Chinese keuken door [vreemdeling A], [vreemdeling B], [vreemdeling C] en [vreemdeling D] (hierna gezamenlijk: de vreemdelingen), afgewezen.
Bij onderscheiden besluiten van 15 mei 2014 heeft de Raad van Bestuur de daartegen door [appellante] gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 december 2014 heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Raad van Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. A. van Driel, advocaat te Alkmaar, en de Raad van Bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.A.I. Gerards, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav) wordt een tewerkstellingsvergunning (hierna: twv) geweigerd indien voor de desbetreffende arbeidsplaats prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt (hierna: pga) beschikbaar is.
2. Aan [appellante] zijn eerder, in maart en april 2011, twv's verleend voor door de vreemdelingen te verrichten arbeid in de functie van frituurkok dan wel souschef Chinese keuken. Deze twv's hadden een geldigheidsduur van drie jaar. De vreemdelingen zijn in februari 2012 Nederland ingereisd. [appellante] heeft bij de indiening van de aanvragen verzocht om de 'gaten' in de tijd die zijn ontstaan tussen het moment van afgifte van de twv's en de latere inreis van de vreemdelingen, 'administratief te dichten'. Gelet op de beschikbare stukken en de toelichting ter zitting van zowel [appellante] als de Raad van Bestuur, moet dat verzoek aldus worden begrepen dat [appellante] heeft verzocht om verlenging van de geldigheidsduur van de haar in maart en april 2011 verleende twv's met tien of elf maanden, zodat de geldigheidsduur van de twv's - drie jaar - alsnog volledig kan worden benut.
De Raad van Bestuur heeft aan de handhaving van de afwijzing van de aanvragen ten grondslag gelegd dat het administratief dichten van gaten, als hiervoor bedoeld, niet mogelijk is, omdat de desbetreffende gaten meer dan negen maanden bedragen en dat deze periode voor rekening van [appellante] dient te komen, aangezien de late inreis van de vreemdelingen niet het gevolg is van zogenoemde inreisformaliteiten, maar van een bewuste keuze van de vreemdelingen. De Raad van Bestuur heeft de aanvragen daarom aangemerkt als nieuwe aanvragen om afgifte van twv's, waarbij hij, anders dan bij aanvragen om administratieve dichting, aan de in de Wav neergelegde afwijzingsgronden toetst. De Raad van Bestuur heeft de aanvragen vervolgens afgewezen, onder meer omdat voor de desbetreffende arbeidsplaatsen pga op de arbeidsmarkt aanwezig was.
3. [appellante] klaagt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat voormelde termijn van negen maanden niet eerder is gepubliceerd en evenmin aan de Aziatische horeca sector bekend is gemaakt, zodat de Raad van Bestuur haar deze ten onrechte heeft tegengeworpen. Gelet op de vaste uitvoeringspraktijk van de Raad van Bestuur - waarbij gaten tussen de datum van afgifte van een twv en de daadwerkelijk inreis van een vreemdeling administratief werden gedicht, zodat de totale geldigheidsduur van drie jaar van de twv in zijn geheel kon worden benut - had [appellante] erop mogen vertrouwen dat de gaten ook in dit geval zouden worden gedicht.
3.1. De Raad van Bestuur heeft zijn uitvoeringspraktijk over het administratief dichten van voormelde gaten ter zitting nader toegelicht. Uit die toelichting en hetgeen voor het overige op dit punt ter zitting aan de orde is geweest, komen geen aanknopingspunten naar voren waaruit volgt dat de Raad van Bestuur deze uitvoeringspraktijk niet consistent toepast. Voorts heeft [appellante] geen concrete voorbeelden genoemd waaruit blijkt dat de Raad van Bestuur in gelijkluidende gevallen als deze, tot een andere uitkomst is gekomen.
Dat de Raad van Bestuur de termijn van negen maanden niet bekend heeft gemaakt, betekent niet dat hij daarmee de bevoegdheid heeft verloren om bij de beoordeling van de aanvragen te toetsen of er pga voor de desbetreffende functies aanwezig was.
De stelling van [appellante] ter zitting dat indien zij eerder van de negen maanden termijn had geweten, zij de vreemdelingen zou hebben aangespoord om eerder naar Nederland te reizen dan zij hebben gedaan, maakt, nog daargelaten of dat tot het beoogde resultaat zou hebben geleid, niet dat [appellante] daarmee alsnog aanspraak op de twv's heeft.
Het voorgaande betekent dat [appellante], anders dan zij stelt, er niet op mocht vertrouwen dat de aanvragen zouden worden ingewilligd.
Het betoog van [appellante] faalt.
4. Nu, zoals hiervoor is overwogen, de Raad van Bestuur de aanvragen onder meer op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav heeft afgewezen en [appellante] in hoger beroep geen gronden naar voren heeft gebracht die zich daartegen richten, moet het ervoor worden gehouden dat de Raad van Bestuur die afwijzingsgrond terecht aan [appellante] heeft tegengeworpen. Aangezien deze grond op zichzelf genomen de afwijzing van de aanvragen kan dragen, heeft de Raad van Bestuur de aanvragen reeds hierom terecht afgewezen. Dat betekent dat hetgeen [appellante] voor het overige in hoger beroep heeft aangevoerd, geen bespreking meer behoeft.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Woestenburg-Bertels, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Woestenburg-Bertels
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2015
501.