201502657/1/A4.
Datum uitspraak: 28 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2015 heeft het college zijn beslissing om op 29 januari 2015 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: Afvalstoffenverordening) ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 12 maart 2015 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 september 2015, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door A.A. de Bruijn, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een vuilniszak die op 29 januari 2015 naast een afvalcontainer op de Laan van Hoornwijck, ter hoogte van lichtmast nr. 365, is aangetroffen. Niet in geschil is dat deze vuilniszak in strijd met de Afvalstoffenverordening ter inzameling is aangeboden. Omdat in de vuilniszak een adresdrager is aangetroffen met de naam- en adresgegevens van [appellant], stelt het college zich op het standpunt dat de vuilniszak van hem afkomstig is en dat hij als overtreder van de Afvalstoffenverordening moet worden aangemerkt. [appellant] woont in een appartementencomplex aan de [locatie] te Den Haag, op ongeveer 12 km afstand van de plaats waar de vuilniszak is aangetroffen.
2. [appellant] betoogt dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Uit de foto's bij het rapport van de Dienst Stadsbeheer van de gemeente Den Haag van 29 januari 2015 blijkt niet dat hij degene is geweest die de vuilniszak naast de afvalcontainer heeft gezet. Gezien de hoogte van zijn inkomen en de kosten van het onjuist aanbieden van afval, biedt hij zijn huishoudelijk afval altijd op juiste wijze aan. De afvalcontainer waarnaast de vuilniszak is aangetroffen, ligt op grote afstand van zijn woning. Hij maakt gebruik van groene rolcontainers die aan de achterzijde van het appartementencomplex staan. Indien zijn rolcontainer vol is, hetgeen zelden voorkomt aangezien hij een 2-persoonshuishouden heeft, kan hij gebruik maken van de rolcontainers van de andere bewoners van het appartementencomplex. Bovendien ligt tegenover het appartementencomplex een ondergrondse afvalcontainer, waar hij ook gebruik van kan maken. Het is derhalve volstrekt onlogisch dat hij gebruik zou maken van een afvalcontainer op 12 km afstand van zijn woning. Daar komt bij dat hij niet de beschikking heeft over een auto, zodat hij de vuilniszak per fiets of tram zou moeten hebben vervoerd, hetgeen eveneens volstrekt onlogisch en onwaarschijnlijk is, aldus [appellant].
2.1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet geheel of gedeeltelijk te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien de betrokkene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden
2.2. Nu in de vuilniszak de naam- en adresgegevens van [appellant] zijn aangetroffen, is deze tot hem herleidbaar. Dit betekent dat het college ervan mag uitgaan dat [appellant] de overtreder is, tenzij [appellant] aannemelijk maakt dat hij niet degene is die de vuilniszak op onjuiste wijze heeft aangeboden. De beroepsgrond dat uit de foto's niet blijkt dat hij de overtreder is, slaagt dus niet.
2.3. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 13 mei 2015 in zaak nr. 201408540/1/A4, heeft overwogen, is de afstand van de woning van degene tot wie de verkeerd aangeboden huishoudelijke afvalstoffen kunnen worden herleid tot de plaats waar die afvalstoffen zijn aangetroffen, op zich zelf niet voldoende om aannemelijk te achten dat degene tot wie de afvalstoffen kunnen worden herleid niet de overtreder is. Dit doet er echter niet aan af dat aan die afstand in samenhang met andere omstandigheden betekenis kan toekomen bij beantwoording van de vraag of degene tot wie de huishoudelijke afvalstoffen herleidbaar zijn als overtreder kan worden aangemerkt.
2.4. Vast staat dat de afstand van de woning van [appellant] tot de locatie waar de vuilniszak is aangetroffen ongeveer 12 km bedraagt. Niet is gebleken dat [appellant] enige betrokkenheid heeft bij de nabije omgeving van die locatie, bijvoorbeeld omdat hij in de buurt daarvan zou werken. Verder - zo heeft het college ter zitting bevestigd - maken de bewoners van het appartementencomplex voor het aanbieden van hun huisvuil gebruik van groene rolcontainers, die wekelijks kunnen worden aangeboden. Indien de rolcontainer vol is, mogen losse vuilniszakken op de ophaaldag ook daarnaast worden gezet. Daar komt bij dat tegenover het appartementencomplex een ondergrondse afvalcontainer is gelegen, waarvan [appellant] ook gebruik zou kunnen maken. Van enige noodzaak om niettemin gebruik te maken van de afvalcontainer op de Laan van Hoornwijck is niet gebleken. Voorts kan als onweersproken ervan worden uitgegaan dat [appellant] niet over een auto beschikt. Gelet op deze omstandigheden, met name op de zeer ruime afstand van de woning tot de locatie waar de vuilniszak is aangetroffen, acht de Afdeling het in dit geval aannemelijk dat [appellant] niet degene is geweest die de vuilniszak op onjuiste wijze heeft aangeboden. Het desbetreffende betoog slaagt.
3. Het beroep is gegrond. Het besluit van 12 maart 2015 moet wegens strijd met artikel 5:25, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht worden vernietigd. De Afdeling zal in de zaak voorzien door het primaire besluit van 4 februari 2015 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 12 maart 2015, kenmerk B.4.15.0542.001;
III. herroept het besluit van 4 februari 2015, kenmerk 00697W2A15;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 45,00 (zegge: vijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2015
190-720.