201504169/1/A2.
Datum uitspraak: 28 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 10 april 2015 in zaak nr. 14/4084 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 30 april 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2013 herzien en vastgesteld op € 5.710,00 en € 11.660,00 van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 27 november 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Partijen hebben toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge het vijfde lid kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, geschiedt uitbetaling van een voorschot of een tegemoetkoming door de Belastingdienst/Toeslagen door middel van een bijschrijving op een ten name van de belanghebbende of diens partner bestaande bankrekening, tenzij daartoe door de belanghebbende een andere rekening is aangewezen.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende, indien een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. Bij besluit van 28 december 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] een voorschot kinderopvangtoeslag over 2013 van € 14.670,00 toegekend. Het voorschot is gebaseerd op de kosten van buitenschoolse opvang van een kind en dagopvang van twee kinderen.
Op 4 december 2013 heeft [appellante] de dienst laten weten dat met ingang van 16 maart 2013 de dagopvang van de twee kinderen is gewijzigd in buitenschoolse opvang.
Bij besluit van 31 december 2013 heeft de dienst het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2013 herzien en vastgesteld op € 17.370,00.
Bij besluit van 30 april 2014, gehandhaafd bij besluit van 27 november 2014, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot opnieuw herzien en vastgesteld op € 5.710,00 en € 11.660,00 aan te veel betaalde voorschot van [appellante] teruggevorderd. De dienst heeft hieraan ten grondslag gelegd dat [appellante] over de periode van 16 maart 2013 tot en met 31 december 2013 ten onrechte voor twee kinderen kinderopvangtoeslag heeft ontvangen voor de kosten van zowel dagopvang als buitenschoolse opvang.
3. Niet is in geschil dat de Belastingdienst/Toeslagen te veel voorschot kinderopvangtoeslag over 2013 heeft uitbetaald. Het geschil is beperkt tot de terugvordering van het te veel betaalde voorschot.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht het te veel betaalde voorschot kinderopvangtoeslag over 2013 heeft teruggevorderd. Zij voert aan dat de dienst de toeslag niet heeft uitbetaald op de door haar doorgegeven eigen bankrekening, maar op de gezamenlijke bankrekening waarover ook haar ex-partner kon beschikken. Deze heeft het geld van die rekening gehaald, zodat [appellante] feitelijk niet over de toeslag heeft kunnen beschikken. De terugvordering brengt haar daarom in grote financiële problemen. [appellante] voert verder aan dat zij heeft geprobeerd het geld bij haar ex-partner terug te halen, maar dat dat zonder advocaat niet lukt en zij zich de kosten daarvan niet kan permitteren. De Belastingdienst/Toeslagen heeft onzorgvuldig gehandeld en dient daarom van terugvordering af te zien, aldus [appellante].
4.1. [appellante] heeft op 15 oktober 2007 een aanvraag voor kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst/Toeslagen ingediend. Zij heeft voor de uitbetaling van de toeslag de gezamenlijke bankrekening opgegeven, die zij met haar ex-partner had. De dienst heeft het voorschot kinderopvangtoeslag over 2013 op deze bankrekening betaald.
[appellante] heeft op 30 maart 2013 in het kader van het kindgebonden budget haar eigen bankrekening doorgegeven aan de dienst. Dat zij uit de informatie op de website van de dienst afleidde dat zij hiermee ook voor de kinderopvangtoeslag haar eigen bankrekening had doorgegeven, leidt, wat daar ook van zij, niet tot het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte is overgegaan tot terugvordering van het te veel betaalde voorschot kinderopvangtoeslag over 2013. Nu het voorschot aan [appellante] als aanvrager en belanghebbende is toegekend en is uitbetaald op de gezamenlijke bankrekening waarover zij de beschikking had, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het te veel betaalde voorschot terecht van haar teruggevorderd. In artikel 26 van de Awir is dwingend bepaald dat indien een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. In deze wet is geen bepaling opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering kan afzien. Hoewel de Afdeling begrip heeft voor de door [appellante] gestelde lastige situatie waarin zij verkeert nu haar ex-partner het geld van de gezamenlijke bankrekening heeft gehaald, leidt dit er niet toe dat zij het bedrag van de terugvordering niet verschuldigd is. [appellante] kan de dienst verzoeken om een betalingsregeling, indien zij door de terugvordering in financiële problemen raakt.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2015
609.