ECLI:NL:RVS:2015:3266

Raad van State

Datum uitspraak
14 oktober 2015
Publicatiedatum
21 oktober 2015
Zaaknummer
201502432/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • E. Steendijk
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel en risico op schending van mensenrechten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, die op 5 maart 2015 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De staatssecretaris had eerder, op 5 februari 2015, deze aanvraag afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, wat leidde tot het hoger beroep van de staatssecretaris. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat, diende een verweerschrift in en stelde incidenteel hoger beroep in.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 14 oktober 2015 de gronden van het hoger beroep van de staatssecretaris beoordeeld. De staatssecretaris betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij onvoldoende had gemotiveerd dat de overdracht van de vreemdeling aan Malta geen reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM met zich meebracht. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris wel degelijk voldoende had aangetoond dat de Maltese autoriteiten verantwoordelijk waren voor de behandeling van de asielaanvraag en dat er geen bewijs was dat de vreemdeling in Malta niet adequaat zou worden behandeld.

De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de EU-regelgeving en de noodzaak om de rechten van asielzoekers te waarborgen, terwijl ook de rol van de staatssecretaris in het proces wordt belicht. De uitspraak is van belang voor de rechtsontwikkeling in het vreemdelingenrecht en de bescherming van mensenrechten.

Uitspraak

201502432/1/V3.
Datum uitspraak: 14 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, (hierna: de rechtbank) van 5 maart 2015 in zaken nrs. 15/2295 en 15/2296 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 5 februari 2015 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 maart 2015 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.P. van Empel-Bouman, advocaat te 's-Hertogenbosch, heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. Het incidenteel hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
In het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
1. Hetgeen de vreemdeling in het hogerberoepschrift heeft aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. Het incidenteel hoger beroep is kennelijk ongegrond.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de Maltese autoriteiten het overnameverzoek van de staatssecretaris op 9 januari 2015 hebben geaccepteerd, zodat zij op grond van Verordening (EU) 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PbEU 2013 L 180) verantwoordelijk zijn geworden voor de behandeling van de asielaanvraag.
4. In zijn grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd dat overdracht van de vreemdeling aan Malta, gelet op zijn specifieke situatie, geen reëel risico op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) oplevert. De rechtbank heeft voor haar oordeel ten onrechte redengevend geacht dat de vreemdeling na overdracht het risico loopt te worden gedetineerd, terwijl aannemelijk is geworden dat hij tijdens een eerdere detentie vanwege zijn auditieve handicap dagelijks is mishandeld door medegedetineerden en daartegen door de Maltese autoriteiten onvoldoende is beschermd, en dat uit het patiëntendossier van de vreemdeling blijkt van een kwetsbare psychische gezondheidstoestand, aldus de staatssecretaris.
Hiertoe betoogt hij dat de vreemdeling in zijn gehoren slechts heeft verklaard in een gevangenis in Libië te zijn mishandeld en eerst in beroep heeft gesteld op Malta door medegedetineerden te zijn mishandeld. Die laatste stelling heeft de rechtbank ten onrechte als vaststaand feit aangenomen, waarbij zij er voorts aan voorbij is gegaan dat niet aannemelijk is gemaakt dat de vreemdeling tevergeefs bij de (hogere) Maltese autoriteiten om bescherming zou hebben verzocht. Voorts betoogt hij dat de kwetsbaarheid van de vreemdeling is te herleiden tot zijn psychische en somatische gezondheidssituatie, waarbij als uitgangspunt dient te gelden dat de medische voorzieningen in de lidstaten in beginsel vergelijkbaar worden geacht en de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een benodigde behandeling op Malta niet zal kunnen krijgen. Bovendien zal hij voor overdracht een fit-to-fly test laten uitvoeren en de Maltese autoriteiten inlichten over de specifieke medische situatie van de vreemdeling, zodat er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, vanuit mag worden gegaan dat hem, voor zover nodig, na aankomst passende opvang en medische voorzieningen zullen worden geboden, zo stelt de staatssecretaris.
5. Daargelaten of de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij in detentie op Malta door medegedetineerden is mishandeld, volgt uit zijn verklaringen over die mishandelingen dat hij op enig moment op eigen verzoek naar een andere afdeling is overgeplaatst, zodat op grond van die verklaringen niet kan worden geoordeeld dat de Maltese autoriteiten blijk hebben gegeven van onwil of onmacht om de vreemdeling voor mishandeling te behoeden. Voor zover de gestelde mishandelingen zouden hebben samengehangen met de auditieve handicap van de vreemdeling is niet zonder belang dat de Maltese autoriteiten een gehoorapparaat aan de vreemdeling hebben verstrekt.
Voorts heeft de vreemdeling geen informatie ingebracht waaruit blijkt dat hij thans onder specialistische behandeling staat voor zijn medische klachten, dan wel of, en zo ja welke, specialistische behandeling op korte termijn noodzakelijk is, zodat reeds daarom geen grond bestaat voor het oordeel dat vanwege het ontbreken van behandelingsmogelijkheden op Malta van overdracht dient te worden afgezien. Voor zover uit de overgelegde medische informatie volgt dat de vreemdeling dient te worden bijgestaan bij het innemen van zijn medicatie, is gesteld noch gebleken dat daartoe op Malta geen voorzieningen zouden zijn, te meer nu de vreemdeling aldaar eerder eveneens medicijnen zijn verstrekt. Daarnaast heeft de staatssecretaris toegezegd dat hij op het moment van de feitelijke overdracht zal bezien of overdracht van de vreemdeling aan Malta verantwoord is door het laten verrichten van een vliegreisgeschiktheidsonderzoek en dat voorafgaand aan de overdracht de medische gegevens van de vreemdeling aan de Maltese autoriteiten zullen worden doorgegeven. Op deze wijze is voldoende gewaarborgd dat bij overdracht rekening wordt gehouden met de medische situatie van de vreemdeling.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat overdracht van de vreemdeling aan Malta, gelet op zijn specifieke situatie, geen reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM oplevert.
De grief slaagt.
6. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Ten aanzien van het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 5 februari 2015 overweegt de Afdeling dat, voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden is beslist, aan deze gronden niet wordt toegekomen. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop deze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 5 maart 2015 in zaak nr. 15/2295;
IV. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Verbeek
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2015
574.