ECLI:NL:RVS:2015:3260

Raad van State

Datum uitspraak
12 oktober 2015
Publicatiedatum
21 oktober 2015
Zaaknummer
201504125/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • N. Verheij
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel en inreisverbod vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 april 2015, waarin het beroep van de vreemdeling tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie ongegrond werd verklaard. De staatssecretaris had op 11 november 2014 besloten om de verblijfsvergunning in te trekken en een inreisverbod voor de duur van tien jaar op te leggen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N.C. Blomjous, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat het besluit van 11 november 2014, voor zover het de intrekking van de verblijfsvergunning betreft, geen rechtsgevolg heeft, omdat de eerdere verblijfsvergunning al was ingetrokken. Dit betekent dat de staatssecretaris ten onrechte een inreisverbod heeft opgelegd zonder dat er een geldig terugkeerbesluit was. De rechtbank heeft dit niet onderkend, waardoor het hoger beroep kennelijk gegrond is.

De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling gegrond. Het besluit van de staatssecretaris van 11 november 2014 wordt vernietigd. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.470,00 worden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan op 12 oktober 2015.

Uitspraak

201504125/1/V1.
Datum uitspraak: 12 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 april 2015 in zaak nr. 14/29214 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 11 november 2014 heeft de staatssecretaris een aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken en tegen hem een inreisverbod voor de duur van tien jaar uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 april 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N.C. Blomjous, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt.
2. Het besluit van 11 november 2014 ziet, voor zover het de toepassing van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) betreft, op de intrekking van een aan de vreemdeling bij besluit van 13 januari 2011 verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur van 7 januari 2011 tot 7 januari 2016. Echter uit het dossier blijkt dat het besluit van 13 januari 2011 bij besluit van 29 maart 2011 reeds is ingetrokken, onder gelijktijdige verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur van 29 oktober 2010 tot 29 oktober 2015.
Dit brengt mee dat het besluit van 11 november 2014 voor zover dat ziet op een intrekking van een verblijfsvergunning asiel geen rechtsgevolg heeft. Voorts volgt hieruit dat de staatssecretaris tegen de vreemdeling een inreisverbod heeft uitgevaardigd zonder dat een terugkeerbesluit voorligt. Dat betekent, gelet op artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000, gelezen in verbinding met de artikelen 62 en 62a van die wet, dat de staatssecretaris ten onrechte tegen de vreemdeling een inreisverbod heeft uitgevaardigd. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren en het besluit van 11 november 2014 vernietigen.
4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 april 2015 in zaak nr. 14/29214;
III. verklaart het beroep in die zaak gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 11 november 2014, V-nummer [nummer];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.470,00 (zegge: veertienhonderdzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Groeneweg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2015
32.