201501607/1/R4.
Datum uitspraak: 21 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg,
en
de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 december 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Raadhuis" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 augustus 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door L.T. de Lange, en de raad, vertegenwoordigd door D.G.M.M. van Berlo, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] is eigenaar van het perceel [locatie 1] te Leidschendam. Op het achterste gedeelte van dit perceel exploiteert [appellante] een bedrijf in schroothandel en het verwerken en bewerken van ferro- en non ferrometalen. Op het voorste gedeelte van dit perceel bevindt zich een woning waar de dochter van de exploitanten van [appellante] woont. In voorheen geldende plannen was aan het gehele perceel [locatie 1] een woonbestemming toegekend en in dit plan wenst [appellante] dit voor de woning opnieuw. De exploitanten van [appellante] wonen op [locatie 2]. Dit is naast het perceel [locatie 1].
2. Het plan voorziet in een planologische regeling voor het stedelijke gebied van Leidschendam, waarbinnen het perceel [locatie 1] van [appellante] is gelegen.
3. [appellante] kan zich niet verenigen met het plan voor zover daarbij aan het perceel [locatie 1] de bestemming "Bedrijf" met de functieaanduiding "bedrijfswoning" is toegekend. Zij stelt dat zich op het desbetreffende perceel weliswaar de toegang bevindt tot het achtergelegen bedrijfsterrein aan de Oude Trambaan, maar dat de woning op het perceel [locatie 1] niet tot dat bedrijfsterrein behoort. In dat kader voert [appellante] aan dat zij een inrit aan de achterzijde van het perceel wenst, zodat er een scheiding kan worden aangebracht tussen het gedeelte van het perceel waarop het bedrijf is gevestigd en het gedeelte waarop de woning staat.
Zij wenst een woonbestemming voor het gedeelte van het perceel [locatie 1] waarop de woning staat. Zij voert daartoe aan dat in voorheen geldende plannen aan het gehele perceel een woonbestemming was toegekend. Een bedrijfsbestemming zal tot waardevermindering van de woning leiden, aldus [appellante].
3.1. De raad zet uiteen dat het bedrijf al meer dan een halve eeuw is gevestigd op de desbetreffende locatie, maar dat het gebruik daarvan steeds binnen een woonbestemming onder het overgangsrecht is gebracht. Nu er op korte termijn geen zicht is op beëindiging van de bedrijfsvoering, acht de raad het niet aanvaardbaar om het gebruik opnieuw onder het overgangsrecht te brengen. De raad stelt dat daarom in dit plan voor het perceel [locatie 1] een op maat toegesneden bedrijfsbestemming is opgenomen, overeenkomstig de melding die in 2006 in het kader van de Wet milieubeheer is gedaan.
De raad stelt dat de afstand van de woning tot de bedrijfsactiviteiten te gering is om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te kunnen garanderen.
De raad stelt voorts dat een woonbestemming voor de woning op het perceel [locatie 1] niet mogelijk is, omdat de woning deel uitmaakt van het perceel [locatie 1] en onlosmakelijk met het bedrijf is verbonden. Het is consistent beleid van de gemeente dat woningen die deel uitmaken van bedrijfspercelen en ten behoeve van de bedrijfsvoering worden bewoond door de exploitanten van de betrokken bedrijven, hun familie of hun werknemers, als bedrijfswoningen behorende bij die bedrijven worden bestemd, aldus de raad.
3.2. Aan het perceel [locatie 1] is de bestemming "Bedrijf" met de functieaanduidingen "specifieke vorm van bedrijf-opslag 2" en "bedrijfswoning" toegekend.
Ingevolge artikel 3.1, lid 3.1.1, onder c en d van de planregels, zijn de voor Bedrijf aangewezen gronden bestemd voor:
c. een opslagbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van bedrijf-opslag2 (sb-op2) ten behoeve van opslag in oud ijzer/schroot en verwerken en bewerken van ferro- en non ferrometalen;
d. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding (bw).
Ingevolge artikel 1.25 is een bedrijfswoning een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een bedrijfsterrein (terrein met de bedrijfsbestemming), slechts bedoeld voor bewoning door (het huishouden van) een persoon of een gezin, die behoort bij de bedrijfsuitoefening of het beheer van het bedrijf of de instelling op het perceel waar de woning zich bevindt, en waarvan de huisvesting ter plaatse noodzakelijk is voor en verband houdt met de bedrijfsuitoefening of het beheer van het bedrijf of de instelling op dat perceel.
3.3. De raad heeft voor het bepalen van de richtafstanden de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse gemeenten van 2009 (hierna: VNG-brochure) toegepast.
In de plantoelichting is inzichtelijk gemaakt dat in het plan binnen de bestemming "Bedrijf" bedrijven zijn toegestaan tot ten hoogste categorie 2, tenzij krachtens een reeds eerder verleende milieuvergunning een andere categorie van toepassing is.
In de plantoelichting staat dat zich tussen de Koningin Julianaweg en de Oude Trambaan twee bedrijven op het achtererf van de woningen bevinden. De woningen liggen aan de Koningin Julianaweg en de bedrijven aan de Oude Trambaan. Deze bedrijfsvestigingen vallen onder de bestemming "Bedrijf". In de plantoelichting is toegelicht dat in deze twee situaties de bedrijfsuitoefening is beperkt tot de bedrijfsactiviteiten die er momenteel plaatsvinden. Een uitbreiding daarvan is niet toegestaan, aldus de plantoelichting.
3.4. Volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten, bijlage 2 bij de planregels, bedraagt de grootste afstand voor een categorie 2 bedrijf 30 m voor geluid. De afstand tussen de woning aan de [locatie 1] tot het bedrijf bedraagt ongeveer 2 m. De afstand van 30 m wordt dus niet gehaald.
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
5. Gelet op het voorgaande heeft de raad, na afweging van alle betrokken belangen, ervoor gekozen aan het perceel [locatie 1] een zogenoemde maatbestemming toe te kennen, waardoor de huidige bedrijfsactiviteiten op deze locatie kunnen worden voortgezet. De afstand tussen de woning en het bedrijf op het desbetreffende perceel bedraagt ongeveer 2 m. Die afstand is volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten te klein om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te kunnen garanderen. Voor zover [appellante] stelt dat een inrit aan de achterzijde van het perceel het woon en bedrijfsgedeelte op het perceel van elkaar zou scheiden, overweegt de Afdeling dat dit de afstand van 2 m tussen de woning en het bedrijf niet anders maakt.
Gelet op de geringe afstand tussen de woning en het bedrijf op het perceel [locatie 1] heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling op goede gronden ervoor gekozen om de door [appellante] gewenste woonbestemming voor de woning niet toe te kennen. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit geval een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen aan het belang dat [appellante] heeft bij voortzetting van de woonbestemming met het oog op de waarde van de woning.
De raad heeft bij de vaststelling van het plan in redelijkheid ervoor kunnen kiezen aan het gehele perceel [locatie 1] de bestemming "Bedrijf" met de functieaanduidingen "specifieke vorm van bedrijf-opslag 2" en "bedrijfswoning" toe te kennen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad woningen die deel uitmaken van bedrijfspercelen en die worden bewoond door familie van de exploitanten van de betrokken bedrijven, volgens vast beleid aanmerkt als bedrijfswoningen.
Het betoog faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Heinen, griffier.
w.g. Michiels w.g. Heinen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2015
632.