201504724/1/A2.
Datum uitspraak: 21 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 april 2015 in zaak nr. 14/2688 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 5 augustus 2013 heeft de raad [appellant] te kennen gegeven zijn verzoek om peiljaarverlegging van een in 2012 aangevraagde toevoeging voor rechtsbijstand buiten behandeling te laten.
Bij besluit van 8 oktober 2013 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 19 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 oktober 2013 vernietigd en bepaald dat de raad, met inachtneming van haar uitspraak, een nieuw besluit moet nemen op het door [appellant] gemaakte bezwaar.
Bij besluit van 26 juni 2014 heeft de raad het door [appellant] tegen het besluit van 5 augustus 2013 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 23 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is afgezien van behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder inkomensgegeven verstaan: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Ingevolge dat lid wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder peiljaar het tweede kalenderjaar verstaan, dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de aanvraag om een toevoeging wordt gedaan.
Ingevolge artikel 34a, eerste lid, is het inkomen van de rechtzoekende het inkomensgegeven in het peiljaar.
Ingevolge artikel 34c, eerste lid, neemt de raad, indien in het jaar waarin de aanvraag om een toevoeging is gedaan sprake is van een terugval in het inkomen of vermogen, op aanvraag van de rechtzoekende een besluit dat is gebaseerd op het inkomen of vermogen in het jaar waarin de aanvraag om een toevoeging is gedaan.
2. Bij besluit van 20 maart 2013 heeft de raad een door [appellant] in 2012 aangevraagde toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen, omdat het vastgestelde inkomen van [appellant] de wettelijk vastgestelde financiële grenzen overschrijdt.
Bij brief van 1 mei 2013 heeft [appellant] de raad verzocht het peiljaar te verleggen van het jaar 2010 naar het jaar 2012.
Aan het besluit van 26 juni 2014 heeft de raad ten grondslag gelegd dat de raad geen schatting van het gezamenlijk inkomen kan maken en daarom het verzoek om peiljaarverlegging niet kan beoordelen. [appellant] heeft bij zijn brief van 1 mei 2013 geen toelichtende stukken gevoegd. De raad heeft [appellant] bij brief van 7 april 2014 verzocht om toezending van inkomens- en/of uitkeringsspecificaties van hem en zijn partner over de maanden januari, maart en juni van 2012, stukken met betrekking tot het inkomen uit zijn onderneming en stukken met betrekking tot de persoonsgebonden aftrek over het jaar 2012. Hierop heeft [appellant] de raad drie loonspecificaties van zijn partner toegezonden. De overige posten zijn niet met bewijsstukken gestaafd.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad zijn verzoek om peiljaarverlenging buiten behandeling heeft kunnen laten, omdat hij onvoldoende gegevens heeft verstrekt om dit verzoek te kunnen beoordelen. Volgens [appellant] heeft hij de gegevens waarover hij beschikt aan de raad doen toekomen. De ontbrekende gegevens had de raad bij de Belastingdienst kunnen opvragen. De rechtbank heeft dit niet onderkend, aldus [appellant].
3.1. Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, is het aan degene die om peiljaarverlegging verzoekt de voor de beoordeling van dit verzoek noodzakelijke gegevens te verstrekken. Het is derhalve niet aan de raad de ontbrekende stukken bij de Belastingdienst op te vragen. Hetgeen [appellant] in dit verband heeft aangevoerd, kan hem dan ook niet baten. Omdat [appellant] niet betwist dat hij niet alle voor de beoordeling van zijn verzoek noodzakelijke stukken aan de raad heeft doen toekomen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de raad het bezwaar van [appellant] om deze reden buiten behandeling mocht laten.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2015
362-735.