ECLI:NL:RVS:2015:3237

Raad van State

Datum uitspraak
21 oktober 2015
Publicatiedatum
21 oktober 2015
Zaaknummer
201502326/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 4 februari 2015 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen, die op 30 mei 2014 het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009 had herzien naar nihil. Dit besluit werd gevolgd door een definitieve vaststelling op nihil op 10 juni 2014 en een ongegrondverklaring van de bezwaren van de appellant op 1 augustus 2014. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had gehandeld, omdat de appellant niet had aangetoond wat de hoogte van de kosten van kinderopvang was en niet kon bewijzen dat hij de volledige kosten had voldaan.

Tijdens de zitting op 28 september 2015 werd de zaak behandeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De appellant voerde aan dat hij wel degelijk kosten had gemaakt voor kinderopvang, onderbouwd met bankafschriften en een factuur van het gastouderbureau. De Belastingdienst/Toeslagen betwistte echter de juistheid van deze gegevens, omdat de appellant geen jaaropgave of maandfacturen had overgelegd. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de toeslag op nihil had gesteld, omdat de appellant niet had aangetoond dat hij recht had op de kinderopvangtoeslag.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 21 oktober 2015.

Uitspraak

201502326/1/A2.
Datum uitspraak: 21 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 februari 2015 in zaak nr. 14/8846 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009 herzien naar nihil.
Bij besluit van 10 juni 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009 definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 1 augustus 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 februari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2015, waar [appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang, zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] geen recht heeft op kinderopvangtoeslag, nu hij niet heeft aangetoond wat de hoogte van de kosten van kinderopvang is en niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de volledige kosten voor de kinderopvang heeft voldaan.
3. [appellant] betoogt dat uit bankafschriften blijkt dat hij in januari 2010 een bedrag van € 1.343,00 aan bemiddelingskosten aan het gastouderbureau heeft voldaan en dat hij in januari 2009 een bedrag van € 8.128,00 heeft overgeschreven naar een ander rekeningnummer van hemzelf. Dit bedrag is later opgenomen om de kosten van de oppas te betalen. Hij heeft € 6.954,00 aan de oppas betaald. De opvangkosten bedroegen in totaal € 8.298,00. Dat hij over het hoofd heeft gezien dat de overgelegde kwitanties niet zijn ondertekend door de oppas, valt hem niet aan te rekenen, nu hij aan alle eisen heeft voldaan, zoals het overleggen van een overeenkomst, aldus [appellant].
3.1. [appellant] heeft een factuur van het [gastouderbureau] overgelegd waarin staat dat de bemiddelingskosten over het jaar 2009 € 1343,03 bedroegen. Deze factuur heeft [appellant] voldaan. Volgens zijn eigen opgave heeft hij € 6.954,00 aan kosten voor kinderopvang aan de gastouder betaald. De Belastingdienst/Toeslagen heeft erop gewezen dat hij geen jaaropgave of maandfacturen van de kosten voor de kinderopvang aan de gastouder heeft overgelegd. Nu [appellant] geen jaaropgave of facturen heeft overgelegd waaruit de juistheid van het door hem aan de Belastingdienst/Toeslagen doorgegeven bedrag blijkt, heeft hij niet aangetoond wat de kosten van kinderopvang zijn geweest, zodat hij ook niet heeft kunnen aantonen dat hij het totaalbedrag aan kosten van kinderopvang tijdig heeft voldaan. Gelet hierop, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de toeslag terecht op nihil heeft gesteld.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2015
97.