ECLI:NL:RVS:2015:3236

Raad van State

Datum uitspraak
21 oktober 2015
Publicatiedatum
21 oktober 2015
Zaaknummer
201502322/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en terugvordering door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 februari 2015. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluit van 31 januari 2014 de huurtoeslag van [appellant] over het jaar 2011 definitief vastgesteld op nihil en een bedrag van € 1.861,00 teruggevorderd. Dit besluit werd gevolgd door een aantal andere besluiten met betrekking tot de huurtoeslag voor de jaren 2012 en 2013, die ook op nihil werden vastgesteld en waarbij bedragen van respectievelijk € 2.196,00 en € 2.339,00 werden teruggevorderd. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] tegen de besluiten van 5 juli 2014 en 26 november 2014 ongegrond, waarna [appellant] hoger beroep instelde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 28 september 2015. [appellant] voerde aan dat de rechtbank niet had onderkend dat de definitieve huurtoeslag voor 2011 pas op 31 januari 2014 was vastgesteld, wat hem had kunnen weerhouden van het verlagen van zijn spaartegoed. De Afdeling overwoog dat de Belastingdienst/Toeslagen niet eerder op de hoogte was van het belastbare inkomen van [appellant] en dat de omstandigheid dat het aanvraagformulier geen vragen over vermogen bevatte, niet leidde tot een ander oordeel. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 oktober 2015.

Uitspraak

201502322/1/A2.
Datum uitspraak: 21 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 februari 2015 in zaken nrs. 14/7768, 14/7959, 14/7961 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over het jaar 2011 definitief vastgesteld op nihil en een bedrag van € 1.861,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 26 november 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 28 februari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over het jaar 2012 definitief vastgesteld op nihil en een bedrag van € 2.196,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 5 juli 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard
Bij besluit van 8 augustus 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over het jaar 2013 definitief vastgesteld op nihil en een bedrag van € 2.339,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 26 november 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 februari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen de besluiten van 5 juli 2014 en 26 november 2014 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2015, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, aldaar werkzaam, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
Ingevolge artikel 7, derde lid van de Awir bestaat, indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen, geen aanspraak op een tegemoetkoming, indien bij de belanghebbende of, indien de belanghebbende het gehele berekeningsjaar dezelfde partner heeft, zijn partner over het berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking wordt genomen.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, kent de Belastingdienst/Toeslagen, indien ten name van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting wordt vastgesteld, de tegemoetkoming met betrekking tot dat berekeningsjaar toe binnen acht weken na de vaststelling van de laatste in dit kader van belang zijnde aanslag.
Ingevolge het tweede lid, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, kent de Belastingdienst/Toeslagen, Indien voor geen van de in het eerste lid bedoelde personen over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting of een beschikking ter zake van niet in Nederland belastbaar inkomen wordt vastgesteld, de tegemoetkoming met betrekking tot dat berekeningsjaar toe vóór 1 december van het jaar volgend op het berekeningsjaar.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, herziet de Belastingdienst/Toeslagen, indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven of niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, de tegemoetkoming met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.
2. [appellant] voert aan dat de rechtbank voorbij is gegaan aan zijn bezwaar dat de definitieve huurtoeslag voor 2011 pas op 31 januari 2014 is vastgesteld in plaats van na afloop van het jaar 2011. Hij had als het hem toen duidelijk was geworden dat hij vanwege zijn vermogen geen recht had op huurtoeslag zijn spaartegoed kunnen verlagen, waardoor hij voor de jaren 2012 en 2013 wel recht zou hebben gehad op huurtoeslag. Voorts blijkt uit het aanvraagformulier voor de huurtoeslag niet dat rekening wordt gehouden met het vermogen. Verder heeft de rechtbank door te overwegen dat hij zelf de inspecteur om een uitnodiging tot het doen van een aangifte inkomstenbelasting had moeten verzoeken, miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen zelf vaak aangeeft dat er geen aangifte hoeft te worden gedaan.
2.1. Dit betoog faalt. Dat [appellant] eerst in 2013 na een verzoek van de zijde van de belastingdienst aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan over de jaren 2011 en 2012 en dat hij er niet van op de hoogte was dat hij vanwege zijn belastbare inkomen uit sparen en beleggen geen recht had op huurtoeslag, zijn geen omstandigheden die ertoe kunnen leiden dat de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag niet definitief op nihil heeft kunnen vaststellen. De Belastingdienst/Toeslagen was er niet eerder van op de hoogte dat [appellant] een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen had. Dat de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] niet eerder heeft verzocht om aangifte te doen, leidt er niet toe dat de besluiten op bezwaar onrechtmatig zijn te achten. De omstandigheid dat in het aanvraagformulier niet wordt gevraagd het vermogen in te vullen, leidt evenmin tot een ander oordeel, nu uit de wet volgt dat het vermogen bij het bepalen van de draagkracht wordt betrokken. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat ook indien de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag voor 2011 binnen de in artikel 19, tweede lid, van de Awir bedoelde termijn, dus voordat [appellant] aangifte had gedaan, definitief zou hebben vastgesteld, dit er niet toe zou hebben geleid dat hij zijn recht op huurtoeslag voor de jaren 2012 en 2013 zou hebben kunnen behouden. Artikel 20, eerste lid, verplicht de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming te herzien met inachtneming van de eerste vaststelling dan wel de wijziging van een inkomensgegeven. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij besluit van 17 augustus 2013 de huurtoeslag voor 2012 definitief vastgesteld en was na de aanslag over 2012 gehouden dit besluit te herzien. Dit zou de Belastingdienst/Toeslagen na de aanslag over 2011 ook hebben moeten doen met een definitief besluit over 2011 indien dit eerder was genomen.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2015
97.