ECLI:NL:RVS:2015:3235

Raad van State

Datum uitspraak
21 oktober 2015
Publicatiedatum
21 oktober 2015
Zaaknummer
201502285/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen en de bewijsvoering van de appellant

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 28 januari 2015 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluiten van 11 september 2012 de aan [appellant] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009 herzien en op nihil gesteld. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet had aangetoond dat hij in deze jaren daadwerkelijk kosten voor kinderopvang had gemaakt.

Tijdens de zitting op 28 september 2015, waar [appellant] werd vertegenwoordigd door mr. L.E.I.K. Jaminon, en de Belastingdienst/Toeslagen door drs. J.G.C. van de Werken, werd de zaak behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat volgens de Wet kinderopvang (Wko) en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) ouders recht hebben op kinderopvangtoeslag, mits zij kunnen aantonen dat zij de kosten daadwerkelijk hebben betaald. [appellant] voerde aan dat hij de eigen bijdrage voor de kinderopvang had voldaan, maar de Afdeling oordeelde dat hij dit niet voldoende had aangetoond.

Specifiek voor het toeslagjaar 2008 stelde [appellant] dat hij de eigen bijdrage van € 2.840,00 had voldaan door inhoudingen op het salaris van zijn ex-echtgenote. De Afdeling concludeerde echter dat de overgelegde loonstroken en bankafschriften niet voldoende bewijs boden dat de kosten daadwerkelijk waren betaald. Voor het toeslagjaar 2009 gold een vergelijkbare situatie, waarbij [appellant] ook niet kon aantonen dat hij de kosten volledig had voldaan. De rechtbank had derhalve terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt kon stellen dat [appellant] geen recht had op de kinderopvangtoeslag voor beide jaren.

De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201502285/1/A2.
Datum uitspraak: 21 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 januari 2015 in zaak nr. 14/2576 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 11 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over 2008 en 2009 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 10 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 januari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. L.E.I.K. Jaminon, advocaat te Heerlen, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. [appellant] heeft in 2008 en 2009 gebruik gemaakt van gastouderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau].
3. Aan het besluit van 10 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij in 2008 en 2009 kosten van kinderopvang heeft gehad. De rechtbank heeft dit standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen gevolgd.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank voorbij is gegaan aan zijn in beroep gevoerde betoog dat de Belastingdienst/Toeslagen de bepalingen omtrent de eigen bijdrage onjuist uitlegt. Hij verwijst in dat kader naar een verklaring van een belastingdeskundige van het Ministerie van Financiën.
4.1. Uit artikel 1, eerste lid, aanhef en onder n, van de Wko volgt dat kinderopvangtoeslag een tegemoetkoming van het Rijk in de kosten van kinderopvang is. Dit betekent dat, zoals ook volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wko (Kamerstukken II 2001/02, 28 447, nr. 3, blz. 20-21), een deel van de kosten van kinderopvang voor rekening van de ouder blijft. Dat een deskundige van het Ministerie van Financiën een andere mening zou zijn toegedaan, doet hier niet aan af.
Het betoog faalt.
Toeslagjaar 2008
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet heeft aangetoond dat hij in 2008 de eigen bijdrage van € 2.840,00 heeft voldaan door middel van inhoudingen op of verrekening van het salaris van zijn ex-echtgenote die in loondienst was bij [gastouderbureau]. Op het salaris werd maandelijks een bedrag van € 143,00, derhalve € 1716,00 over het gehele jaar, ingehouden. Tevens werd een bedrag van € 622,17 aan vakantiegeld ingehouden. Na deze inhoudingen resteerde een te betalen eigen bijdrage van € 501,83. Volgens [appellant] blijkt voorts uit de door hem overgelegde stukken dat in 2008 van het aan zijn ex-echtgenote toekomende salaris ad € 5.623,09 slechts een bedrag van € 4.260,04 is uitbetaald, zodat ook het restant ad € 501,83 werd voldaan. Voor het teveel ingehouden bedrag ad € 859,22 had zijn ex-echtgenote een vordering op het gastouderbureau. Hiermee heeft hij aangetoond dat hij alle kosten van kinderopvang in 2008 heeft voldaan, aldus [appellant].
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 5 november 2014 in zaak nr. 201311519/1/A2) bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Uit de door [appellant] overgelegde jaaropgave over 2008 blijkt dat de kosten van kinderopvang in dat jaar in totaal € 38.064,00 bedroegen. Uit de stukken blijkt dat de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 4 december 2007 aan [appellant] voor 2008 in totaal € 35.224,00 aan voorschotten kinderopvangtoeslag heeft toegekend. Dit betekent dat [appellant] moet aantonen dat hij € 2.840,00 aan kosten van kinderopvang in 2008 heeft voldaan.
5.2. [appellant] heeft loonstroken overgelegd waarop staat dat loon ten behoeve van de kinderopvang is ingehouden. Blijkens de overgelegde bankafschriften heeft evenwel niet het gehele jaar overeenkomstig de loonstroken salarisbetaling plaatsgevonden. Daarmee is niet komen vast te staan dat de op de loonstroken vermelde bedragen voor kinderopvang ook daadwerkelijk zijn betaald. Uit de loonstroken blijkt verder niet dat er nog andere inhoudingen op het salaris zijn. [appellant] heeft aldus evenmin aangetoond dat het ingehouden vakantiegeld en het door [appellant] gestelde niet uitbetaalde deel van het salaris van zijn ex-echtgenote betrekking hebben op de kinderopvang. [appellant] heeft ook overigens niet aangetoond dat een bedrag door middel van verrekening met de inkomsten voor werkzaamheden die zijn ex-echtgenote dat jaar voor [gastouderbureau] verrichtte is voldaan, omdat over de gestelde verrekening vooraf geen afspraken tussen hem en het gastouderbureau op schrift zijn gesteld en uit de door [appellant] overgelegde stukken niet kan worden herleid welke bedragen in welke periode daadwerkelijk met het salaris waar zijn ex-echtgenote recht op had in 2008 zouden zijn verrekend. Indien in loondienst op basis van een arbeidsovereenkomst of als freelancer op basis van mondelinge afspraken werkzaamheden worden verricht, dienen de gestelde afspraken omtrent de verrekening van de kosten van kinderopvang met de betaling van die werkzaamheden - vooraf - schriftelijk te worden vastgelegd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 januari 2015 in zaak nr. 201400258/1/A2).
De rechtbank heeft derhalve met juistheid geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond de kosten van kinderopvang voor 2008 volledig te hebben voldaan.
Het betoog faalt.
Toeslagjaar 2009
6. [appellant] betoogt voorts dat in 2009 de te betalen eigen bijdrage € 8.898,00 bedroeg, waarbij zij opgemerkt dat volgens hem de eigen bijdrage € 3.064,80 dan wel € 2.554,00 behoort te bedragen omdat hem over de maanden november en december 2009 nog een bedrag van minimaal € 5.833,20 aan kinderopvangtoeslag toekomt. Op het salaris van zijn ex-echtgenote werd tot en met oktober 2009 maandelijks een bedrag van € 235,00, derhalve € 2.350,00, ingehouden. Omdat er nog discussie bestaat over de maanden november en december 2009 is er over 2009 nog geen definitieve eigen bijdrage vastgesteld, aldus [appellant].
6.1. Niet in geschil is dat de kosten van kinderopvang in 2009 in totaal € 38.064,00 bedroegen. Bij besluit van 15 januari 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] voor 2009 in totaal € 29.166,00 aan voorschotten kinderopvangtoeslag toegekend. Dit betekent dat [appellant] moet aantonen dat hij € 8.898,00 aan kosten van kinderopvang in 2009 heeft voldaan.
6.2. [appellant] heeft loonstroken overgelegd waarop staat dat loon ten behoeve van de kinderopvang is ingehouden. Nu blijkens de overgelegde bankafschriften ook in 2009 niet het gehele jaar overeenkomstig de loonstroken salarisbetaling heeft plaatsgevonden, is niet komen vast te staan dat de op de loonstroken vermelde bedragen voor kinderopvang ook daadwerkelijk zijn betaald. Derhalve heeft [appellant] niet aangetoond dat hij de kosten van kinderopvang in 2009 volledig heeft voldaan. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich ook voor 2009 terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] geen aanspraak heeft op een voorschot kinderopvangtoeslag over dit berekeningsjaar.
Ook dit betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2015
97.