201500611/1/A2.
Datum uitspraak: 21 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 12 november 2014 in zaak nr. 14/1010 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 27 april 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2009 en 2010 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 28 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 12 november 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2015, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij de dienst, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko; vanaf 1 augustus 2010: artikel 1.6, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen) heeft een ouder voor een berekeningsjaar aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de ouder in dat jaar recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (hierna: de WAO):
1o. ten behoeve van wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het UWV) werkzaamheden, gericht op de bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces als bedoeld in artikel 30a, achtste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen laat verrichten,
2o. (…), of
3o. werkzaamheden op een proefplaats verricht als bedoeld in artikel 65g van de WAO.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) verleent de Belastingdienst/Toeslagen, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de dienst het voorschot herzien.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de herziening en de vaststelling op nihil van de voorschotten kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2009 en 2010 ten grondslag gelegd dat [appellant] niet aan de criteria van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wko voldoet, omdat hij een WAO-uitkering heeft zonder dat hij via het UWV een re-integratietraject volgt.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zicht terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij over 2009 en 2010 geen aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft. Volgens [appellant] behoort hij tot de doelgroep zoals die volgt uit artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wko. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit ook onderkend, omdat de dienst hem over die jaren voorschotten kinderopvangtoeslag heeft verleend, aldus [appellant].
3.1. Het betoog faalt. Vaststaat dat [appellant] in 2009 en 2010 een WAO-uitkering ontving. Ingevolge het bepaalde in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wko heeft een ouder in dat geval slechts aanspraak op kinderopvangtoeslag, indien hij tevens een re-integratietraject volgde. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij dit deed. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] over 2009 en 2010 geen aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft.
Voor zover [appellant] betoogt dat hij aan de verlening van de voorschotten kinderopvangtoeslag over die jaren het vertrouwen mocht ontlenen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt stelde dat hij, ondanks het feit dat hij geen re-integratietraject volgde, aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft, faalt ook dit betoog. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 1 april 2009 in zaak nr. 200803995/1) vloeit uit artikel 16, eerste lid, gelezen in samenhang met het vierde lid, van de Awir voort dat aan het verlenen van een voorschot niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat.
4. [appellant] wordt evenmin gevolgd in zijn betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval van het horen in bezwaar kon worden afgezien. Van horen mag met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien, indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Nu vaststaat dat [appellant] niet voldoet aan de criteria van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wko, was er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk dat hij over 2009 en 2010 geen aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft. Gelet daarop mocht de dienst van het horen van [appellant] afzien.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2015
609.