ECLI:NL:RVS:2015:3216

Raad van State

Datum uitspraak
21 oktober 2015
Publicatiedatum
21 oktober 2015
Zaaknummer
201500381/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het hoger beroep inzake de herziening van de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 3 december 2014, waarin het beroep van [appellante] tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. De Belastingdienst had op 20 augustus 2010 het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2007 herzien en vastgesteld op € 4.796,00. Dit besluit werd later door de rechtbank als ongegrond verklaard, waarna [appellante] in hoger beroep ging. De Belastingdienst/Toeslagen had eerder, op 22 april 2014, het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 20 augustus 2010 ongegrond verklaard, wat leidde tot de rechtszaak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 september 2015 behandeld. Tijdens deze zitting was de Belastingdienst vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Belastingdienst niet bevoegd was om de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag te herzien, omdat er geen rechtsmiddel was aangewend tegen het besluit van 20 september 2011, waarin de kinderopvangtoeslag definitief was vastgesteld.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 21 oktober 2015 het hoger beroep van [appellante] ongegrond verklaard. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen met de besluiten van 22 april 2014 en 2 mei 2014 had voldaan aan de eerdere uitspraak van de rechtbank van 3 februari 2014. De Afdeling bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201500381/1/A2.
Datum uitspraak: 21 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 3 december 2014 in zaak nr. 14/1310 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 20 augustus 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2007 herzien en vastgesteld op € 4.796,00.
Bij besluit van 22 april 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen opnieuw beslist op het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar en dat bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2015, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij de dienst, is verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 18 juni 2007 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] een voorschot kinderopvangtoeslag over 2007 van € 8.688,00 toegekend.
Bij besluit van 8 december 2007 heeft de dienst dit voorschot herzien en vastgesteld op € 8.416,00.
Bij besluit van 20 augustus 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2007 opnieuw herzien en vastgesteld op € 4.796,00.
Bij besluit van 20 september 2011 heeft de dienst de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2007 definitief vastgesteld op € 4.730,00 en € 66,00 van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 14 juni 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 20 augustus 2010 aangemerkt als zijnde gericht tegen het besluit van 20 september 2011 en dat bezwaar ongegrond verklaard. Volgens de dienst heeft [appellante] geen recht op kinderopvangtoeslag over 2007 en dient zij het voorschot over dat jaar geheel terug te betalen.
Vervolgens heeft de dienst bij besluit van 27 juni 2012 de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2007 herzien en vastgesteld op nihil en het voorschot van € 4.730,00 van haar teruggevorderd.
Bij uitspraak van 14 november 2012 heeft de rechtbank Almelo zich onbevoegd verklaard om van het tegen het besluit van 14 juni 2012 ingestelde beroep kennis te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de dienst het bezwaar tegen het besluit van 20 augustus 2010 ten onrechte aangemerkt als zijnde gericht tegen het besluit van 20 september 2011. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit van 14 juni 2012, nu het geen heroverweging bevat van het besluit van 20 augustus 2010, dient te worden aangemerkt als een nieuw primair besluit en het beroepschrift als een bezwaarschrift tegen dat besluit.
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.1. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 5 december 2012 het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 14 juni 2012, waarbij is vastgesteld dat [appellante] geen recht op kinderopvangtoeslag over 2007 heeft en het voorschot over dat jaar geheel dient terug te betalen, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 februari 2014 heeft de rechtbank het beroep van [appellante] tegen het besluit van 5 december 2012 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 14 juni 2012 herroepen en de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar tegen het besluit van 20 augustus 2010 te nemen. De rechtbank heeft overwogen dat bij besluit van 20 september 2011 de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2007 definitief is vastgesteld en dat daartegen geen rechtsmiddel is aangewend, zodat het in rechte onaantastbaar is geworden. Naar het oordeel van de rechtbank is de Belastingdienst/Toeslagen niet bevoegd om de definitieve vaststelling te herzien, omdat niet is voldaan aan artikel 21, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. De dienst dient derhalve uitvoering dient te geven aan het besluit van 20 september 2011. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit van 5 december 2012 ten onrechte geen heroverweging van het besluit van 20 augustus 2010 bevat.
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.2. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 22 april 2014 het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 20 augustus 2010 ongegrond verklaard. De dienst heeft zich op het standpunt gesteld dat de kinderopvang in 2007 niet heeft plaatsgevonden op basis van een overeenkomst in de zin van artikel 52 van de Wet kinderopvang. Voorts heeft [appellante] volgens de dienst niet aangetoond dat zij het volledige bedrag aan opvangkosten heeft betaald. [appellante] heeft om die redenen geen recht op kinderopvangtoeslag over 2007, maar de dienst heeft ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 3 februari 2014 bij besluit van 2 mei 2014 de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2007 opnieuw definitief vastgesteld op € 4.730,00.
Bij uitspraak van 3 december 2014 heeft de rechtbank geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen met de besluiten van 22 april 2014 en 2 mei 2014 heeft voldaan aan de uitspraak van de rechtbank van 3 februari 2014.
2. [appellante] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de besluitvorming van de Belastingdienst/Toeslagen over het voorschot kinderopvangtoeslag over 2007 zo lang heeft geduurd, dat de dienst heeft gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Gezien de hiervoor onder 1 tot en met 1.2 beschreven verloop van de procedure, waarin de eerdere uitspraken van de rechtbank van 14 november 2012 en 3 februari 2014 hebben geleid tot nieuwe besluiten, is er geen grond voor dat oordeel.
3. Anders dan [appellante] betoogt, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen over 2007 niet meer mag terugvorderen dan het in het besluit van 20 september 2011 vermelde bedrag van € 66,00. De rechtbank heeft daarbij terecht betrokken dat in de eerdere uitspraak van de rechtbank van 3 februari 2014 niet expliciet is overwogen dat de dienst niet meer bevoegd is om de rest van het bedrag, dat als voorschot kinderopvangtoeslag over 2007 te veel aan [appellante] is uitbetaald, terug te vorderen. In die uitspraak is overwogen dat de dienst uitvoering moet geven aan het besluit van 20 september 2011 waarin € 66,00 van [appellante] is teruggevorderd, maar is niet geoordeeld over andere terugvorderingen over 2007 omdat het geschil daarop geen betrekking had. [appellante] heeft derhalve uit die eerdere uitspraak van de rechtbank ten onrechte afgeleid dat de Belastingdienst/Toeslagen niet bevoegd is om het ten gevolge van eerdere herzieningen van het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2007 te veel betaalde voorschot van haar terug te vorderen.
4. [appellante] betoogt tot slot dat de rechtbank heeft miskend dat zij in bezwaar en beroep gronden heeft aangevoerd waarmee zij heeft aangetoond dat zij alle kosten voor kinderopvang over 2007 heeft voldaan en dat de kinderopvang in dat jaar op basis van een overeenkomst heeft plaatsgevonden die voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Nu [appellante] hiermee beoogt dat de kinderopvangtoeslag over 2007 op een hoger bedrag wordt vastgesteld dan in het besluit van 2 mei 2014 is gedaan en met de uitspraak van de rechtbank van 3 februari 2014 in rechte vaststaat dat de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2007 definitief is vastgesteld op € 4.730,00 en de Belastingdienst/Toeslagen hieraan uitvoering moet geven, kan het betoog van [appellante] niet leiden tot het daarmee beoogde doel. Het betoog faalt daarom.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2015
609.