201506520/2/R1.
Datum uitspraak: 6 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Schoorl, gemeente Bergen,
en
de raad van de gemeente Bergen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Duingebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers] beroep ingesteld.
[verzoekers] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 september 2015, waar [verzoekers], bijgestaan door mr. J. Rutteman, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door S.J. Bek en mr. P.J.M. Hink, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in een actualisatie van het planologische regime voor het duingebied.
3. [verzoekers] wonen aan de [locatie] te Schoorl. Zij richten zich met hun verzoek tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie" en de aanduidingen ‘recreatiewoning’ en ‘bouwvlak’ voor de percelen aan de Oude Heereweg 3ZB, 3ZC, 3ZD en 3ZE, voor zover de recreatiewoningen op deze percelen in het voorliggende plan als zodanig worden bestemd.
4. Niet uitgesloten is dat hangende het beroep omgevingsvergunningen voor bouwen zullen worden verleend ter legalisering van de recreatiewoningen op de percelen aan de Oude Heereweg 3ZB, 3ZC, 3ZD en 3ZE. Gelet hierop acht de voorzitter een spoedeisend belang aanwezig.
5. [verzoekers] voeren aan dat de recreatiewoningen niet als zodanig mogen worden bestemd, omdat dit in strijd is met het bepaalde in artikel 14 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (hierna: PRV) dat een bestemmingsplan niet mag voorzien in nieuwe verstedelijking in landelijk gebied.
6. De raad stelt dat de recreatiewoningen op het tijdstip van inwerkingtreding van de PRV legaal aanwezig waren, zodat het als zodanig bestemmen van deze woningen niet tot nieuwe verstedelijking leidt als bedoeld in de verordening.
7. Ter zitting heeft de raad verklaard dat niet waarschijnlijk is dat vergunningen zijn verleend voor de bouw van de recreatiewoningen. Gelet hierop is niet aannemelijk dat het standpunt van de raad dat de woningen rechtmatig aanwezig zijn, juist is. Hiertoe wordt overwogen dat een bouwwerk dat zonder de vereiste vergunning voor bouwen is opgericht, terwijl daarvoor wel een vergunning is vereist, illegaal is. Bij de voorzieningenrechter ontbreekt op voorhand de overtuiging dat het bestreden plandeel met de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie" in overeenstemming met de Provinciale Ruimtelijke Verordening is vastgesteld. De beoordeling van de voorliggende vraag vergt nader onderzoek van feitelijke en juridische aard, waarvoor de onderhavige procedure zich niet leent.
8. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek toe te wijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Bergen van 25 juni 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Duingebied", voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie" voor de percelen aan de Oude Heereweg 3ZB, 3ZC, 3ZD en 3ZE;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Bergen tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bedrijvend werkt ten opzichte van de ander;
III. gelast dat de raad van de gemeente Bergen aan [verzoeker A] en [verzoeker B] de door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.
w.g. Hagen w.g. Priem
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2015
646.